HR geeft rechtspraak over bestanddelen ‘deelneming’, ‘organisatie’ en ‘oogmerk’ op hoofdlijnen weer
/Hoge Raad 5 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:969
Deze zaak betreft Hells Angels, charter Haarlem. De verdachte is bij arrest van 10 maart 2021 door het Gerechtshof Amsterdam wegens ‘deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven’ veroordeeld tot 20 maanden gevangenisstraf, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest als bedoeld in art. 27, eerste lid, Sr. Het hof heeft voorts een aantal inbeslaggenomen voorwerpen verbeurd verklaard.
Middel
Het derde cassatiemiddel en het vijfde cassatiemiddel richten zich tegen de bewezenverklaring van de tenlastegelegde deelneming door de verdachte aan een criminele organisatie. De cassatiemiddelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
Beoordeling Hoge Raad
De tenlastelegging is toegesneden op artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Daarom moet worden aangenomen dat de in de tenlastelegging en de bewezenverklaring voorkomende begrippen ‘deelneming’, ‘organisatie’ en ‘oogmerk’ zijn gebruikt in de betekenis die deze begrippen hebben in die bepaling.
Artikel 140 lid 1 Sr luidt:
“Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.”
De rechtspraak van de Hoge Raad over de hiervoor genoemde bestanddelen van artikel 140 lid 1 Sr laat zich op hoofdlijnen als volgt weergeven. (Vgl. onder meer HR 18 november 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZD0858, HR 15 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0502, HR 15 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK6148, HR 10 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:264 en HR 20 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:378.)
Van een ‘organisatie’ als bedoeld in artikel 140 Sr is sprake als het gaat om een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één andere persoon. Het kan daarbij gaan om natuurlijke personen en/of rechtspersonen.
Van ‘deelneming’ aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr kan slechts dan sprake zijn als de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in gedragingen dan wel gedragingen ondersteunt die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk. Het is niet vereist dat vast komt te staan dat de betrokkene heeft samengewerkt met, of in ieder geval bekend is met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is. De deelneming moet voor de betrokkene op zichzelf worden beoordeeld. Het is dus bijvoorbeeld niet van belang of andere personen meer hebben gedaan of een belangrijker rol vervulden dan de betrokkene.
Voor ‘deelneming’ in de zin van artikel 140 Sr is voldoende dat de betrokkene in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft.De betrokkene hoeft geen wetenschap te hebben van één of meer concrete misdrijven die door de organisatie worden beoogd.
Het gaat bij het misdrijf van artikel 140 Sr niet om het daadwerkelijk gepleegd zijn van misdrijven, maar om het ‘oogmerk’ tot het plegen van misdrijven. Voor dat oogmerk kan ook het naaste doel van de organisatie volstaan. Het is niet vereist dat het plegen van misdrijven de voornaamste bestaansgrond van de organisatie is.
Het oogmerk hoeft niet in de tenlastelegging nader te zijn omschreven, maar moet uit de bewijsvoering blijken. Daarbij kan onder meer betekenis toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie al zijn gepleegd, aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking – zoals dat kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie – en, meer algemeen, aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie.
Het hof heeft aan de bewezenverklaring ten grondslag gelegd dat sprake was van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband tussen negen leden van de Hells Angels, chapter (of charter) Haarlem, onder wie de verdachte, de Stichting Hells Angels Haarlem (hierna: de stichting) en betrokkene 4 (de partner van het chapterlid betrokkene 1). Het hof heeft ten aanzien van dit samenwerkingsverband onder meer het volgende vastgesteld.
De stichting was eigenaar van het pand dat beschikbaar werd gesteld aan de Hells Angels, chapter Haarlem, om als clubhuis te gebruiken.
Van het chapter Haarlem was in de bewezenverklaarde periode onder anderen de verdachte lid. De verdachte was ‘full colour member’ en hij droeg, evenals andere leden, de zogenoemde ‘colours’, een hesje waarmee het lidmaatschap van de Hells Angels zichtbaar wordt.
De leden van het chapter Haarlem betaalden contributie, waarmee de vaste lasten van het clubhuis werden betaald en betalingen werden gedaan aan gedetineerde leden van het chapter. De verdachte was vanwege zijn leeftijd en zijn financiële situatie de laatste jaren vrijgesteld van deze contributiebetaling.
De leden van het chapter Haarlem, onder wie de verdachte, vergaderden in het clubhuis, structureel in periodieke overleggen en ook in ad hoc belegde bijeenkomsten. Het chapter had eigen clubregels. Beslissingen binnen het chapter werden op democratische wijze genomen, waarbij alle leden een stem hadden in de te nemen beslissingen.
In het clubhuis hing een oorkonde met de tekst ‘Deathhead Purple Heart’, waarop stond dat een ieder die dit had verdiend, zijn bloed heeft gegeven ter verdediging van de eer van de Hells Angels. Op muren in het clubhuis waren de teksten ‘dequiallo’ en ‘omerta’ geschreven. Die termen hielden verband met de toepassing van geweld richting overheidspersoneel onderscheidenlijk met het naleven van een geheimhoudings- en zwijgplicht. In de open haard van het clubhuis is een kogel aangetroffen.
Het hof heeft geoordeeld dat deze organisatie – het omschreven samenwerkingsverband – een oogmerk heeft, gericht op het plegen van misdrijven, namelijk openlijke geweldpleging, brandstichting, dwang, bedreiging, (zware) mishandeling (met voorbedachte raad en van ambtenaren), afpersing en overtreding van de Wet wapens en munitie. Dit oordeel heeft het hof gebaseerd op de weergegeven vaststellingen over (A) de bedreigende en gewelddadige reputatie van het chapter Haarlem, (B) het belonen en aanmoedigen van strafbare gedragingen, met name geweld, door het chapter Haarlem, en (C) het plegen van misdrijven door leden van het chapter Haarlem, die rechtstreeks verband hielden met dat chapter, onder meer omdat de betreffende misdrijven waren gericht tegen leden van andere motorclubs of waren gerelateerd aan concurrentie met andere motorclubs. Die vaststellingen hebben het hof tot de slotsom geleid dat het chapter Haarlem een bedreigende en gewelddadige reputatie had en dat het plegen van strafbare feiten werd aangemoedigd en beloond, waarbij de door leden van het chapter gepleegde strafbare feiten uit naam van het chapter werden begaan.
Het hof heeft met betrekking tot de deelneming door de verdachte aan de organisatie in aanmerking genomen dat de verdachte heeft deelgenomen aan vergaderingen van het chapter Haarlem, dat als de verdachte niet aanwezig was op een vergadering er geen besluiten werden genomen en dat de verdachte heeft deelgenomen aan vergaderingen over het door betrokkene 15 moeten afstaan van zijn motor bij zijn vertrek als ‘hangaround’ bij het chapter Haarlem, over het opleggen van een boete aan betrokkene 23, over de relatie met andere motorclubs, de koers en de toekomst van het chapter Haarlem, mede in het licht van de mogelijkheid dat teveel leden gedetineerd raken, en over het verhullen en afdekken van wat in het clubhuis wordt besproken. In dat verband heeft het hof mede acht geslagen op een telefoongesprek waaruit het hof – niet onbegrijpelijk – heeft afgeleid dat de verdachte niet wilde dat er telefonisch gesproken werd over drugs in het clubhuis van de Hells Angels Haarlem. Verder houden de vaststellingen van het hof in dat de verdachte heeft wachtgelopen bij het clubhuis en dat dit wachtlopen geen verband hield met de ontvangst van gasten uit het buitenland maar met de beveiliging van het clubhuis, mede naar aanleiding van de mishandeling van een lid van No Surrender door een lid van het chapter Haarlem. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte – door deel te nemen aan vergaderingen en besluitvorming over door de organisatie te plegen strafbare feiten en zijn aanwezigheid bij besprekingen over de vijandige houding van het chapter Haarlem tot andere motorclubs, over de werving van nieuwe leden en de toekomst van het chapter Haarlem en over het verhullen en het afdekken van het oogmerk van de criminele organisatie, alsmede door het wachtlopen – een aandeel had in gedragingen dan wel gedragingen ondersteunde die strekten tot of rechtstreeks verband hielden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie om misdrijven te plegen. Dat de verdachte wist dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk had volgt, zo heeft het hof geoordeeld, uit diezelfde gedragingen van de verdachte.
Op grond van de hiervoor weergegeven oordelen heeft het hof bewezenverklaard dat de verdachte heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van de in de bewezenverklaring genoemde misdrijven en geoordeeld dat aan het samenwerkingsverband niet uitsluitend werd deelgenomen door een deel van de leden van het chapter Haarlem waartoe de verdachte niet behoorde. In aanmerking genomen wat is vooropgesteld, heeft het hof aldus niet blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. Verder is de bewezenverklaring, gelet op de hiervoor besproken bewijsvoering, toereikend gemotiveerd.
Voor zover de cassatiemiddelen hierover klagen, falen deze.
Lees hier de volledige uitspraak.