HR herhaalt overwegingen m.b.t. begrip ‘rechtstreekse schade’, i.c. door hypotheekhouder geleden schade a.g.v. het beschadigen gebouw

Hoge Raad 3 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:368

De verdachte huurde een pand waarin hij een hotel exploiteerde. De eigenaar van het pand, A is failliet gegaan. Op het pand rustte een hypotheekrecht van de Rabobank. De verdachte had met de Rabobank afgesproken dat hij zijn huur rechtstreeks aan de bank zou overmaken omdat de hypotheekgever, A, de hypotheeklasten niet voldeed. De verdachte betaalde de huur niet en moest na een vonnis van de kantonrechter het pand ontruimen. Hem is ten laste gelegd dat hij toen schade heeft toegebracht aan het pand en dat hij goederen die zich in het pand bevonden, heeft vernield dan wel verduisterd.

De verdachte is wegens 1. “opzettelijk en wederrechtelijk enig gebouw dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, onbruikbaar maken”, 2. en 3. “het medeplegen van verduistering” en 4. “het medeplegen van het opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij [A] toegewezen voor een bedrag van € 25.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente en voor het overige niet-ontvankelijk verklaard, met verwijzing in de door benadeelde partij gemaakte kosten begroot op € 894,-. Tevens is een schadevergoedingsmaatregel opgelegd voor € 25.000,-, te vervangen door 68 dagen hechtenis. De vordering van de benadeelde partij Coöperatieve Rabobank U.A. (Rabobank) is toegewezen voor een bedrag van € 109.668,80, inclusief de wettelijke rente met veroordeling van verdachte in de kosten begroot op € 1.421,- en daarvoor is een schadevergoedingsmaatregel opgelegd voor een bedrag van € 109.668,80, te vervangen door 297 dagen hechtenis.

De politierechter heeft met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij Rabobank het volgende overwogen:

“Ten aanzien van de vordering van benadeelde partij Rabobank:
De benadeelde partij heeft als vergoeding van materiële schade een bedrag gevorderd van 174.318,80 euro, vermeerderd met de wettelijke rente.
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door de bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks schade is toegebracht, waar de verdachte zich er immers van bewust was dat hij vooral de bank in haar belangen als hypotheekhouder zou treffen en ook die wijze van schadetoebrenging met zijn optreden mede op het oog had, en de vordering van de benadeelde partij ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond is voorgekomen zal deze worden toegewezen tot een bedrag van 109.668,80 euro. Voor het overige zal de vordering worden afgewezen.”

Middel

Het cassatiemiddel klaagt onder meer dat het hof Rabobank ten onrechte ontvankelijk heeft geacht in haar vordering tot vergoeding van de door Rabobank als benadeelde partij geleden schade.

Beoordeling Hoge Raad

In zijn overzichtsarrest van 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793, over de vordering van de benadeelde partij, heeft de Hoge Raad onder meer het volgende vooropgesteld:

“‘Rechtstreekse schade’ (art. 51f, eerste lid, Sv; art. 361, tweede lid aanhef en onder b, Sv)
2.3.1De benadeelde partij kan in het strafproces vergoeding vorderen van de schade die zij door een strafbaar feit heeft geleden indien tussen het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de schade voldoende verband bestaat om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreeks schade heeft geleden.
Voor de beantwoording van de vraag of zodanig verband bestaat zijn de concrete omstandigheden van het geval bepalend. Voor het aannemen van zodanig verband is niet vereist dat de schade betrekking heeft op voorwerpen die in de bewezenverklaring zijn vermeld. Evenmin geldt met betrekking tot vermogensdelicten als bovengrens aan de schadevergoeding het bedrag dat de verdachte door het bewezenverklaarde misdrijf heeft verworven. Voorts is niet vereist dat de benadeelde partij is getroffen in een belang dat door de overtreden strafbepaling rechtstreeks wordt beschermd.”

Het begrip ‘rechtstreekse schade’ in artikel 51f lid 1 Sv heeft dezelfde betekenis als in artikel 361 lid 2, onder b, Sv.

Het hof heeft vastgesteld dat Rabobank hypotheekhouder was van een pand dat in eigendom toebehoorde aan [A], dat [A] dit pand verhuurde aan de verdachte en dat de verdachte door vernielingen schade aan het pand heeft toegebracht waarvan de omvang is vastgesteld op € 109.668,80. Het hof is er kennelijk van uitgegaan dat als gevolg van de vernielingen Rabobank een mindere opbrengst ter grootte van het vastgestelde schadebedrag heeft behaald op (de verkoop van) het pand waarvan zij hypotheekhouder was.Het onder meer op deze vaststellingen gebaseerde oordeel van het hof dat door de bewezenverklaarde feiten rechtstreeks schade is toegebracht aan Rabobank geeft, gelet op wat in 2.4.2 is vooropgesteld, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd.

Het middel faalt in zoverre.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^