HR herhaalt relevante overwegingen m.b.t. motiveringsvereisten voor redengevende feiten en omstandigheden in bewijsoverweging

Hoge Raad 1 februari 2022, ECLI:NL:HR:2022:111

De verdachte is veroordeeld tot een geldboete van € 25.000 wegens medeplegen van oplichting, begaan door een rechtspersoon (feit 1 primair) en medeplegen van witwassen, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd (feit 5).

Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:

“(“Project [a-straat]”, 3.4)

zij, verdachte, tezamen en in vereniging met anderen in de periode van 23 juni 2005 tot en met 21 maart 2006 in Nederland, met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en listige kunstgrepen de (Woningbouw)Vereniging [A] heeft bewogen tot middellijke en/of onmiddellijke afgifte van een goed, te weten van een geldbedrag van euro 2.866.573,67 aan [medeverdachte 2] en/of een ander, hebbende hij, verdachte, en zijn mededaders toen, aldaar met bovenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven – valselijk en listiglijk en bedrieglijk als volgt gehandeld:

verdachte en verdachtes mededaders hebben bij de aankoop en verkoop van het project [a-straat] te Terneuzen een AB-BC-constructie toegepast, waarbij een grote waardesprong in euro's werd gerealiseerd, waarbij [B] B.V. voor euro 2.225.000,-- leverde aan [medeverdachte 2] en [medeverdachte 2] vervolgens doorleverde aan [A] voor (circa) euro 2.866.573,67,

zulks terwijl medeverdachte [medeverdachte 1] namens [A] het project [a-straat] te Terneuzen ook rechtstreeks en tegen een aanzienlijk lager bedrag had kunnen kopen van het bedrijf [B] B.V./[C] B.V. en

medeverdachte [medeverdachte 1] heeft geld in privé ontvangen van verdachte [medeverdachte 3] en [betrokkene 1] en

medeverdachte [medeverdachte 1] heeft relevante informatie verzwegen jegens de Raad van Commissarissen van [A] ten aanzien van het project [a-straat] te Terneuzen en het geldelijke belang van [A] en de betrokkenheid van verdachte en zijn medeverdachten en de prijsopdrijvende rol van medeverdachten [verdachte] en [medeverdachte 2] bij het project [a-straat] te Terneuzen

en aldus doende heeft medeverdachte [medeverdachte 1] zich met betrekking tot het project [a-straat] te Terneuzen tegenover de Raad van Commissarissen van [A] valselijk voorgedaan als betrouwbare en integere directeur/bestuurder, waardoor [A] werd bewogen tot afgifte van bovengenoemd geldbedrag.”

Deze bewezenverklaring steunt onder meer op de volgende bewijsmiddelen:

“Verklaringen van de leden van de raad van commissarissen:

> De verklaring van getuige [betrokkene 2] [G.47.01]:

In oktober 2005 ben ik lid van de RvC van [A] geworden. Voor de vergadering van de RvC werd een agenda opgesteld. Die werd opgesteld in gesprekken tussen de bestuurder en de voorzitter van de RvC. De bestuurder was structureel aanwezig bij de vergaderingen. De laatste jaren waren ook [betrokkene 3] en [betrokkene 4] aanwezig in hun rol als DT-lid.

Om naar behoren te kunnen functioneren als lid van de RvC moest je goede input krijgen vanuit de werkorganisatie. Vanuit de werkorganisatie moest aangetoond worden waarom investeringen nuttig waren voor [A]. Een financiële doorrekening en een bouwkundige beoordeling moesten aanwezig zijn. Wat we aan stukken gepresenteerd kregen verschilde soms wel eens. Dat varieerde van twee A4-tjes tot dikke documenten. Daarnaast kregen we een toelichting op de stukken door de bestuurder [medeverdachte 1].

De plannen zoals die ons door de bestuurder waren voorgelegd en op grond waarvan wij als RvC besluiten namen, werden uitgevoerd conform die besluitvorming, in dat opzicht behielden wij het vertrouwen. Er waren elke vergadering van de RvC uitgebreide rapportages met daarin de stand van zaken van alle projecten.

Mij wordt de verklaring van [medeverdachte 3] voorgehouden dat hij aan [medeverdachte 1] geld heeft toegeschoven. Ik begrijp dat [medeverdachte 1] geld heeft gehad van [medeverdachte 3]. Ik had het totaal niet verwacht en vertrouwde [medeverdachte 1] volledig. Anders hadden we als RvC ook eerder ingegrepen. Ik was als lid van de RvC niet akkoord gegaan met projecten als ik geweten had dat [medeverdachte 1] hiervoor geld toegeschoven kreeg buiten [A] om.

> De verklaring van getuige [betrokkene 2] [G.47.02]:

De taak van de RvC bij [A] was het bewaken van processen. Dit deed de RvC aan de hand van informatie die het voor de vergadering kreeg. Die stukken warden voorbereid door de werkorganisatie en onder verantwoordelijkheid van [medeverdachte 1] aan de RvC verstrekt. De informatie zat bij de voorbereidende stukken voor de RvC-vergadering. De laatste tijd kwam dat via de iPad binnen. Het waren uitgebreide notities waarin allerlei relevante aspecten voor de besluitvorming aan de orde kwamen.

> De verklaring van getuige [betrokkene 5] [G.48.01]:

Vanaf 2006 ben ik lid van de RvC van [A]. We kregen een periodieke rapportage per kwartaal waar alle activiteiten opstonden van onderhandelingen tot en met uitvoering. Die rapportage kregen we via de agenda van de vergadering van de RvC. De directeur-bestuurder verzorgde die rapportage.

Tijdens de vergadering lag de documentatie voor ons en daarin werd alles in grote lijnen gevisualiseerd en toegelicht door de directeur-bestuurder. Er werden vragen gesteld door de commissarissen en daarna werd een besluit genomen en goedkeuring gegeven.

Ik was als RvC-lid niet akkoord gegaan met projecten als ik geweten had dat [medeverdachte 1] hiervoor geld kreeg toegeschoven buiten [A] om. Ik zou hem op staande voet hebben ontslagen.

> De verklaring van getuige [betrokkene 6] [G.49.01]:

Ik ben lid van de RvC van [A] geworden toen [medeverdachte 1] directeur werd. Ik ben tot ongeveer 2009 lid geweest.

[medeverdachte 1] kwam met een voorstel tijdens de vergadering van de RvC. Aan de hand van de discussie in de RvC werd dan besloten. Bij de uitnodiging voor de vergadering zaten de notulen van de vorige vergadering en een aankondiging van projecten. Dan werd dat tijdens de vergadering over gesproken.

[medeverdachte 1] gaf tijdens de vergadering toelichtingen op projecten, onderhoud en personeelszaken.

Als ik geweten had als RvC-lid dat [medeverdachte 1] geld kreeg toegeschoven was ik niet akkoord gegaan met projecten maar was ik opgestapt.

> De verklaring van getuige [betrokkene 7] e/v [betrokkene 8] [G.50.01]:

In 1997 ben ik lid van de RvC van [A] geworden. Ik ben dat geweest tot half maart 2010. In 1998 of 1999 ben ik voorzitter geworden van de RvC. Wij hadden zesmaal per jaar een vergadering. Van tevoren werd de agenda met stukken toegezonden. We bespraken alle dingen en namen besluiten als dat nodig was. [medeverdachte 1] was altijd aanwezig. Hij voerde meestal het woord. Hij liep alle agendapunten door en gaf daar een toelichting op. De agenda van de RvC werd door de organisatie opgesteld. De commissarissen stelden wat vragen en [medeverdachte 1] gaf daar antwoord op. [medeverdachte 1] gaf altijd aan dat hij erg enthousiast was over de projecten. Als er een vraag was over de haalbaarheid van de projecten, kwam er een verhaal met onderliggende documenten of een verwijzing naar onderliggende berekeningen. De RvC werd daarmee overtuigd om in te stemmen met investeringen. Ik had absoluut vertrouwen in de directeur-bestuurder. In de praktijk bepaalde [medeverdachte 1] grotendeels de agenda van de RvC. [medeverdachte 1] had een grote stem tijdens de vergaderingen. Hij was van alles op de hoogte en dat gaf ons vertrouwen in de plannen. Ik wist niet dat [medeverdachte 3] geld toeschoof aan [medeverdachte 1] voor projecten met [A]. Ik vind dat idioot.

> De verklaring van getuige [betrokkene 9] [G.63.01]:

Ik ben in mei 2010 benoemd als lid van de RvC. Wij kregen ruim op tijd de informatie voor de vergaderingen toegestuurd. Soms ontbrak er informatie in relatie tot een bepaald probleem. Ik had vertrouwen in de directeur-bestuurder omdat hij deskundig was en ook omdat deskundigheid werd ingeschakeld waar dit nodig was.

Een directeur-bestuurder benadeelt de vereniging [A] als een project duurder wordt aangekocht. Als het kopen van een project goedkoper kan hoort dat ook hierbij ongeacht de kengetallen.

> De verklaring van getuige [betrokkene 9] [G.63.03]:

Ik wist niet dat [medeverdachte 3] aan [medeverdachte 1] per project geld heeft toegeschoven. Ik vind dit onacceptabel en begrijp dat [A] hierin is benadeeld. Ik ben zeer teleurgesteld in de directeur.”

Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring verder het volgende overwogen:

“Medeverdachte [medeverdachte 1] was in de tenlastegelegde periode, meer bepaald vanaf 1 oktober 2001, aangesteld als directeur/bestuurder van de in 1919 opgerichte woningbouwvereniging [A]. In die functie was het zijn taak het acquireren en verwerven van vastgoedprojecten. [medeverdachte 1] hield zich, naast de projectmanagers, ook bezig met bijvoorbeeld keuze van architecten en aannemers.

Aan hem was ter zake van het acquireren van vastgoedprojecten door de Raad van Commissarissen van [A] een mandaat verleend om registergoederen te verwerven, waarbij hij van 2001 tot 2004 onbeperkt bevoegd was dat te doen en tussen 2004 en 2008 was zijn bevoegdheid om zonder voorafgaande toestemming van de Raad van Commissarissen namens [A] registergoederen te verwerven begrensd tot een bedrag van 4.500.000,- euro.

Tijdens de vergaderingen van de Raad van Commissarissen, welke blijkens de statuten van de vereniging [A] als taak had het toezicht houden op de directeur, legde medeverdachte [medeverdachte 1] uit welke acquisities waren of zouden worden gedaan.

[medeverdachte 1] informeerde de Raad van commissarissen diverse malen per jaar aan de hand van een notitie waarin gegevens stonden als aantallen, stichtingskosten, locatie, start van de bouw, bouwperiode, etc. Daarbij was het volgens de statuten de taak van de directeur tijdig de voor de uitoefening van de taak van de Raad van Commissarissen noodzakelijke gegevens te verschaffen en was de directeur daarbij verplicht alle informatie te verschaffen waarvan hij redelijkerwijs diende te vermoeden dat die voor de uitoefening van de taak van de Raad noodzakelijk of gewenst was. In de notitie werkafspraken inzake verwerving/vervreemding d.d. 14 september 2004 staat vermeld dat de directeur de Raad informeert per bijeenkomst over verwervingen en de condities waaronder deze tot stand komen.

Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij vaak de eerste acquisitiegesprekken voerde met marktpartijen, waarna hij vervolgens de beslissing nam of hij namens [A] met die marktpartij verder ging. Na acquisitie werd dan het Managementteam van [A] bij het project betrokken en werd een projectmanager aangesteld.

Het eerste contact met [betrokkene 1] en [medeverdachte 3] was volgens medeverdachte [medeverdachte 1] toen [betrokkene 1] en [medeverdachte 3] een project aanboden met betrekking tot een school in Breda, [betrokkene 1] en [medeverdachte 3] waren beiden bestuurder en 100% aandeelhouder van respectievelijk [D] B.V. en verdachte ([verdachte]) Beiden waren tevens via de eigen vennootschappen voor 50% aandeelhouder/bestuurder van [medeverdachte 2] Beleggingen B.V., welke vennootschap enig aandeelhouder en bestuurder was van [medeverdachte 2] Deze laatste vennootschap hield zich volgens de verklaring van wijlen [betrokkene 1] bezig met planontwikkeling en handel in vastgoed, waarbij [betrokkene 1] en [medeverdachte 3] feitelijk de gezamenlijke bestuurders waren en er voor de vennootschap verder geen personeel werkzaam was.

Ter zake van het project [a-straat]:

Op grond van de bewijsmiddelen stelt het hof vervolgens het navolgende vast. Nadat het project aan de [a-straat] te Terneuzen een grotere omvang kreeg met daaraan verbonden grotere financiële risico’s, zocht [B] B.V./[C] bij monde van [betrokkene 10], na te zijn doorverwezen, contact met medeverdachte [medeverdachte 1] als bestuurder van [A]. Tijdens een gesprek met [medeverdachte 1], waar verder niemand bij aanwezig was, wordt het project door [betrokkene 10] aan [A] aangeboden en gevraagd het plan geheel of gedeeltelijk over te nemen. [medeverdachte 1] heeft tijdens dat gesprek aangegeven het project in zijn geheel te willen overnemen maar tevens aangegeven dat verder zaken moest worden gedaan met [medeverdachte 3] en heeft daartoe het telefoonnummer van medeverdachte [medeverdachte 3] verstrekt. [medeverdachte 3] handelde op dat moment onder de naam van verdachte. Blijkens de correspondentie die hierna in het kader van de onderhandelingen – onder meer over de prijs van het project – heeft plaatsgevonden (DOC.193, DOC.008/11, DOC.008/12 en DOC.008/16), heeft [medeverdachte 3] bij die onderhandelingen steeds gehandeld uit naam van verdachte ‘[verdachte]’. [medeverdachte 3] is bestuurder en 100% aandeelhouder van [verdachte] zodat het handelen van [medeverdachte 3] aan verdachte kan worden toegerekend. [betrokkene 1] en [medeverdachte 3] hebben na een gesprek met [betrokkene 10] interesse in het project en [medeverdachte 2] koopt het project op 14 maart 2006 voor € 2.225.000,-. [medeverdachte 2] heeft volgens de verklaring van [medeverdachte 3] verder geen noemenswaardige werkzaamheden verricht ter zake van het project [a-straat] te Terneuzen en verkoopt het project diezelfde dag voor € 2.700.000,- aan de woningbouwvereniging [A], waarbij na verrekening van kosten voor de acquisitie van het project [a-straat] te Terneuzen een bedrag van de rekening van [A] wordt afgeschreven van € 2.866.573,67.

Op grond van het voorgaande concludeert het hof het volgende.

Ter zake van het project [a-straat] (feit 1) concludeert het hof dat medeverdachte [medeverdachte 1], in zijn positie als directeur-bestuurder van [A], het project rechtstreeks en voor een veel lagere prijs van [B] B.V./[C] had kunnen kopen. [medeverdachte 2] heeft daarbij in de personen van [betrokkene 1] en [medeverdachte 3] ter zake van het project geen enkele noemenswaardige inspanning of activiteit verricht die de waardestijging van € 475.000,- kan verklaren. [medeverdachte 3] handelt bij die onderhandelingen onder de naam van verdachte. Medeverdachte [medeverdachte 1] wist dat de aangeboden prijs voor het project veel lager was, heeft hij toch ingestemd met de aankoop van het project van [medeverdachte 2] voor de veel hogere prijs. Zoals hierboven overwogen bekleedde medeverdachte [medeverdachte 1] een sleutelpositie bij [A] die hem in staat stelde om [medeverdachte 2] bij de aankoop van dit object een rol te geven en hen blijkens de gang van zaken te bevoordelen.

Betalingen aan medeverdachte [medeverdachte 1] door [medeverdachte 3] en [betrokkene 1] (...)

Op grond van de bewijsmiddelen is het hof van oordeel dat [medeverdachte 3] en wijlen [betrokkene 1] aan medeverdachte [medeverdachte 1] geldbedragen hebben toegeschoven naar aanleiding van vastgoedprojecten van [medeverdachte 2] ten behoeve van woningbouwvereniging [A]. (...)

Positie medeverdachte [medeverdachte 1] binnen [A]

Uit de bewijsmiddelen leidt het hof af dat medeverdachte [medeverdachte 1] binnen de woningbouwvereniging [A], als directeur-bestuurder, in de ten laste gelegde periodes een sleutelpositie bekleedde, waarin hij zich mede door zijn wijze van optreden kon onttrekken aan een effectieve controle door de Raad van Commissarissen. Dit blijkt onder meer uit de navolgende omstandigheden. [medeverdachte 1] had een vergaande bevoegdheid tot acquireren en verwierf zelfstandig registergoederen/projecten, waarbij hij zelf de onderhandelingen voerde en solistisch te werk ging, waardoor [A] voor voldongen feiten werd gesteld. De bij [A] werkzame projectmanagers werden pas na de acquisitie bij projecten betrokken, terwijl [medeverdachte 1] zich ook dan met de uitvoering van projecten bleef bemoeien, in ieder geval wat betreft de keuze van architecten en aannemers. Bij de vergaderingen van de Raad van Commissarissen had [medeverdachte 1] grote invloed op de agendering en was hij bovendien verantwoordelijk voor de selectie van de stukken die daarbij ter sprake kwamen. Tijdens deze vergaderingen voerde [medeverdachte 1] het woord, lichtte hij geagendeerde onderwerpen toe en beantwoordde hij vragen van commissarissen. De Raad van Commissarissen was hierdoor afhankelijk van hem voor wat betreft de informatie over acquisities en lopende projecten.

Het hof concludeert dat medeverdachte [medeverdachte 1], in zijn positie als directeur-bestuurder, het project [a-straat] (feit 1) rechtstreeks en voor een veel lagere prijs van [B] B.V./[C] B.V. had kunnen kopen. Zoals hierboven overwogen bekleedde hij een sleutelpositie die hem in staat stelde om [medeverdachte 2] bij de aankoop van dit object een rol te geven en hen via een AB-BC-transactie te bevoordelen. Zoals eveneens hierboven is overwogen, heeft [medeverdachte 2] de met die transactie verkregen winst mede aangewend voor het toestoppen van financiële douceurtjes aan medeverdachte [medeverdachte 1].

Voor wat betreft het project [a-straat] is het hof van oordeel dat medeverdachte [medeverdachte 1] aan de Raad van Commissarissen een onvolledig beeld heeft geschetst en de wezenlijke informatie heeft onthouden nu niet werd medegedeeld dat [A] het project [a-straat] zonder tussenkomst van [medeverdachte 2] voor een veel lagere prijs had kunnen verwerven. Bovendien heeft [medeverdachte 1] jegens de Raad van Commissarissen de indruk laten bestaan dat bij de aankoop van het project de belangen van [A] op een zo goed mogelijke wijze werden gediend, terwijl hij heeft verzwegen dat de prijs voor de aankoop van het project veel te hoog was en hij in privé geld had ontvangen van [betrokkene 1] en [medeverdachte 3], zijnde de bestuurders van [medeverdachte 2].

Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft tijdens de vergaderingen van de Raad van Commissarissen ook nimmer melding gemaakt van de betalingen aan hem verricht door [medeverdachte 3] en [betrokkene 1]. Hij was op grond van de reglementen van [A] echter uitdrukkelijk gehouden tegenover de vereniging tot een behoorlijke taakvervulling en tevens verplicht om de Raad van Commissarissen (al dan niet achteraf) deugdelijk en volledig te informeren. Dat heeft medeverdachte [medeverdachte 1] nagelaten. Ware de Raad van Commissarissen volledig geïnformeerd geweest, dan zou zij hebben ingegrepen door minst genomen [medeverdachte 1] hieromtrent te bevragen en daaraan alsdan noodzakelijk geoordeelde gevolgen te verbinden. Dat [A] mogelijk in financiële zin profijt heeft gehad van het door [medeverdachte 1] gevoerde beleid, doet er niet aan af dat [medeverdachte 1] de voor hem gunstige omstandigheid heeft gecreëerd waarin de Raad van Commissarissen kennelijk onvoldoende in staat was controle te houden op zijn bestuurlijk optreden.

Conclusie:

Op grond van de in het voorgaande geschetste feiten en omstandigheden stelt het hof vast dat medeverdachte [medeverdachte 1] ter zake van het tenlastegelegde in feit 1 tezamen en in vereniging met [medeverdachte 3], wijlen [betrokkene 1] en verdachte, met het oogmerk om zich en [betrokkene 1] en verdachte en/of een ander, wederrechtelijk te bevoordelen, door het aannemen van een valse hoedanigheid, zijnde die van betrouwbaar bestuurder, hetzij door listige kunstgrepen, zijnde verschillende misleidende feitelijke handelingen, een onjuiste voorstelling van zaken in het leven heeft geroepen, waardoor de woningbouwvereniging [A] is bewogen tot de afgifte van genoemde geldbedragen. Daarmee heeft verdachte zich ter zake van feit 1 schuldig gemaakt aan oplichting.”

Middel

Het cassatiemiddel klaagt over de bewezenverklaring van feit 1.

Beoordeling Hoge Raad

Als het gaat om feiten of omstandigheden die door de rechter redengevend worden geacht voor de bewezenverklaring, dient de rechter die zich zo − al dan niet in reactie op een bewijsverweer − beroept op bepaalde gegevens die niet in de bewijsmiddelen zijn vermeld, met voldoende mate van nauwkeurigheid in zijn overweging

a) die feiten of omstandigheden aan te duiden, en

b) het wettige bewijsmiddel aan te geven waaraan die feiten of omstandigheden zijn ontleend. (Vgl. HR 24 juni 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7985.)

Het hof heeft blijkens zijn hiervoor weergegeven bewijsoverweging onder meer redengevend geacht voor de bewezenverklaring dat medeverdachte 1 aan de Raad van Commissarissen van Woningbouw Vereniging A een onvolledig beeld heeft geschetst en wezenlijke informatie heeft onthouden, nu niet werd medegedeeld dat A het project a-straat zonder tussenkomst van medeverdachte 2 voor een veel lagere prijs had kunnen verwerven en medeverdachte 1 voor de Raad van Commissarissen heeft verzwegen dat de prijs voor de aankoop van dat project veel te hoog was.

Deze gegevens zijn echter niet in de bewijsmiddelen vermeld terwijl het hof in zijn overweging ook niet met voldoende mate van nauwkeurigheid het wettige bewijsmiddel heeft aangegeven waaraan het die feiten of omstandigheden heeft ontleend.

Het cassatiemiddel klaagt hierover terecht. Dat brengt mee dat bespreking van het restant van het cassatiemiddel niet nodig is.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^