HR herhaalt relevante overwegingen m.b.t. voorwaardelijk opzet
/Hoge Raad 12 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:982
Het gaat in deze zaak kort gezegd om het volgende. De verdachte betreft een natuurgenezer die mensen die lijden aan verslavingsproblematiek behandelt met iboga (een plant die groeit in West-Centraal-Afrika) dan wel met ibogaïne (een uit de wortel van die plant te extraheren stof), zijnde beide niet-geregistreerde natuurgeneesmiddelen. Voor eerdere behandelingen, in de periode van augustus 2006 tot en met november 2011, heeft de verdachte in een eerdere strafzaak terechtgestaan. Die zaak draaide in de kern om vier behandelingen die verkeerd waren afgelopen. Een eerste slachtoffer had – zo was tenlastegelegd – ten gevolge van een behandeling hartritmestoornissen ondervonden, een tweede was in hallucinerende toestand komen te verkeren en van grote hoogte gesprongen, met botbreuken ten gevolge, een derde was in hallucinerende/psychotische toestand komen te verkeren, de A2 opgelopen en daar doodgereden en een vierde heeft na de behandeling een hartstilstand gekregen. Dit laatste slachtoffer (slachtoffer 1) is, blijkens de onderhavige uitspraak (zie hierna onder 5.2, onder het kopje “eerdere incidenten”), hierdoor zwaar gehandicapt geraakt.
In de eerdere strafzaak is aan de verdachte onder meer en kortweg ten laste gelegd het schade veroorzaken aan de gezondheid als bedoeld in art. 96 Wet BIG van alle vier voornoemde slachtoffers (feit 1), het opzettelijk laten/brengen in hulpeloze toestand met de dood ten gevolg (art. 255 jo art 257 Sr) van het derde slachtoffer (feit 2A) en het vierde slachtoffer (feit 3A), alsmede mishandeling dan wel opzettelijke benadeling van de gezondheid met de dood ten gevolg als bedoeld in art. 300 Sr, subsidiair dood door schuld (art. 307 Sr) van het derde slachtoffer (feit 2B) en het vierde slachtoffer (feit 3B).
Niet ter discussie stond in de eerdere zaak dat de verdachte alle vier de slachtoffers met iboga(ïne) had behandeld. Het hof oordeelde echter dat niet bewezen kon worden dat er een causaal verband bestond tussen de door de verdachte uitgevoerde behandelingen en de schade aan de gezondheid als bedoeld in art. 96 Wet BIG van de eerste drie slachtoffers, hetgeen leidde tot vrijspraak voor overtreding van dit feit voor zover het betrekking had op deze drie slachtoffers. Voorts sprak het hof ter zake van feit 2A (het derde slachtoffer) vrij van de strafverzwarende omstandigheid van art. 257 omdat het causale verband niet kon worden aangenomen. Ook voor feit 2B, 3A primair en 3B primair volgden vrijspraken, steeds omdat volgens het hof de aanmerkelijke kans op het vereiste gevolg (benadeling van de gezondheid onderscheidenlijk een hulpeloze toestand) ontbrak. Ook voor het twee maal subsidiair tenlastegelegde dood door schuld volgden vrijspraken. In deze zaak is de verdachte uiteindelijk veroordeeld wegens overtreding van art. 255 Sr en art. 96 Wet BIG, voor zover betrekking hebbend op onderscheidenlijk het derde en het vierde slachtoffer, alsmede voor overtreding van diverse artikelen uit de Geneesmiddelen- en Opiumwet, tot onder meer een gevangenisstraf van 141 dagen en één maand hechtenis.
Na deze eerdere veroordeling is de verdachte doorgegaan met het behandelen van personen met iboga(ïne). Om die latere behandelingen gaat het in deze zaak. Op 3 februari 2017 is een van de door de verdachte behandelde personen, slachtoffer 2, overleden. De feiten 1, 2 en 3 hebben alle betrekking op die gebeurtenis. De feiten 4, 5 en 6 betreffen het verstrekken van iboga(ïne) aan en het hiermee behandelen van andere personen. Deze feiten beslaan in hun geheel de periode januari 2014 tot en met 3 februari 2017.
Op 15 mei 2017 is de verdachte, die in Duitsland verbleef, op grond van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) overgeleverd aan Nederland.
Middel
Het cassatiemiddel klaagt dat de onder 1 primair bewezenverklaarde doodslag wat betreft het opzet ontoereikend is gemotiveerd.
Beoordeling Hoge Raad
Het hof heeft, als aanvulling op de bevestigde bewijsvoering van de rechtbank, de volgende bewijsmiddelen opgenomen in zijn uitspraak:
“1. Het proces-verbaal verhoor van deskundige V. Soerdjbalie-Maikoe van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Midden-Nederland, d.d. 13 november 2018, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
als verklaring van V. Soerdibalie-Maikoe:
Vraag: Ik concludeer dat u de doodsoorzaak heeft beredeneerd. Kunt u voor 100% zekerheid uitsluiten dat er een andere doodsoorzaak is dan de door u beredeneerde doodsoorzaak?
Antwoord: Ik ga niet in procenten praten maar ik kan het wel uitsluiten dat er een andere doodsoorzaak is.
2. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van dit hof op 1 december 2020, voor zover - zakelijk weergegeven -inhoudende:
Ik ben nooit BIG-geregistreerd geweest. Ik heb geen medische opleiding gevolgd.”
Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 1 december 2020 heeft de raadsman van de verdachte daar het woord gevoerd overeenkomstig de pleitnota die aan het proces-verbaal is gehecht. Deze pleitnota houdt onder meer in:
“Juridische kwalificatie feitelijke gedragingen
105. Daarmee zijn we aangekomen bij de vraag hoe het juridisch gekwalificeerd moet worden indien cliënte naar het oordeel van uw rechtbank ibogaïne heeft toegediend en slachtoffer 2 daaraan is overleden. De vraag is of dit handelen juridisch gezien de conclusie kan dragen dat sprake is van doodslag, zware mishandeling de dood ten gevolge hebbend, dan wel dood door schuld. Op deze vragen gaan we hierna in.
Doodslag (...)
107. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood – is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan een aanmerkelijke kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
Geen aanmerkelijke kans
108. In de eerste plaats dient sprake te zijn geweest van een aanmerkelijke kans dat slachtoffer 2 zou overlijden. Wat de verdediging betreft is van zo'n aanmerkelijke kans geen sprake.
109. Om te beginnen staat al niet vast welke dosering slachtoffer 2 heeft ingenomen, zodat reeds om die reden moeilijk is vast te stellen welke risico's zij liep en hoe groot de kans op overlijden was. Daarbij was slachtoffer 2 cardiologisch in orde en ook dit maakt dat de kans op overlijden op voorhand erg klein was. Immers: uit onderzoek komt naar voren dat behandelingen met ibogaïne slechts in 1 op de 300 gevallen fataal aflopen, en dat dit bovendien veelal veroorzaakt wordt door (onder meer) pre-existente hartwijkingen. Het hart van slachtoffer 2 was in orde en dit maakt dat de kans op overlijden dus ook klein was.
110. In dit verband wijzen we u op het vonnis van de rechtbank in de vorige zaak tegen cliënte, waarin de rechtbank over feit 3 moest beoordelen of de kans aanmerkelijk was dat iemand ernstige gezondheidsproblemen zou overhouden aan de behandeling van ibogaïne. Dat was eveneens een cardiologisch geteste man zonder hartafwijkingen, die desondanks een hartstilstand kreeg. Maar het enkele feit dat zich ernstige gezondheidsproblemen kunnen voordoen, maakt nog niet dat de kans daarop aanmerkelijk is. Reden waarom de rechtbank in die zaak niet tot een bewezenverklaring van het opzet kwam, welk oordeel in latere instanties in stand is gebleven.
111. In lijn met die eerdere uitspraak meent de verdediging dat ook in deze zaak geen sprake was van een aanmerkelijke kans op overlijden.
39. De rechtbank heeft de aanmerkelijk kans op de dood aangenomen maar daarbij vooral overwegingen gebruikt over het gedrag en kennis van cliënte. Daarbij gaat het om de controle die cliënte uitvoerde op de personen die zij behandelde op onder meer de middelen die zij gebruikte. Daarmee gaat de rechtbank het beoordelingskader van de aanmerkelijke kans als deelvraag bij voorwaardelijk opzet te buiten. Het dient immers te gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels als aanmerkelijk is te beschouwen. Daarbij kan de specifieke situatie wel een rol spelen, maar niet de gedragingen van cliënte. Die zien op de kennis van die kans en de aanvaarding. De aanmerkelijke kans zelf is een van cliënte onafhankelijk begrip.
40. Gelet op het feit dat het overgrote deel van de personen die met ibogaïne worden behandeld dat overleven, is er naar algemene ervaringsregels geen sprake van een aanmerkelijke kans op de dood. Ook niet als het gaat om verslaafden die ook andersoortige middelen gebruiken. Dat is immers de groep die baat kan hebben bij een behandeling met ibogaïne en dus gelden de door de rechtbank genoemde omstandigheden voor de gehele groep behandelden en hebben die omstandigheden dus geen invloed op de aanmerkelijke kans.
Geen wetenschap van een aanmerkelijke kans
112. In de tweede plaats kan niet worden bewezen dat cliënt wetenschap had van de aanmerkelijke kans dat slachtoffer 2 zou overlijden. Ter ondersteuning van deze stelling wordt ten eerste gewezen op het oordeel van het hof in de vorige strafzaak tegen cliënte, In die strafzaak tegen cliënte heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden zich zoals gezegd gebogen over een geval waarbij iemand kort na behandeling met iboga(ïne) een hartstilstand had. De tenlastelegging was in die zaak toegesneden op artikel 96 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) en wijkt in die zin dus af van de huidige tenlastelegging.
113. Dat neemt niet weg dat in het kader van de opzet een overweging uit dat arrest relevant is voor deze strafzaak:
‘Voorafgaand aan de behandeling heeft betrokkene 4 zijn hart laten onderzoeken bij een cardioloog. Nu er door de cardioloog geen afwijkingen waren geconstateerd, en ook anderszins niet gebleken is van een gezondheidssituatie waarin de toediening van ibogaïne bij slachtoffer tot hartfalen zou kunnen leiden, kan niet worden gesteld dat verdachte wist of ernstige reden had om te vermoeden dat haar handelen bij betrokkene 4 een hartstilstand of de aanmerkelijke kans daarop zou veroorzaken.’
Deze zaak is vergelijkbaar met de zaak van slachtoffer 2 op het punt dat ook slachtoffer 2 een hartfilmpje heeft laten maken bij een arts en dat daaruit niet is gebleken van een risicovolle situatie. Dit maakt dan ook dat, zou uw rechtbank ervan uitgaan dat cliënte slachtoffer 2 wél heeft behandeld, zij vanwege het ontbreken van hartafwijkingen niet wist en ook geen ernstige reden had om te vermoeden dat het behandelen met ibogaïne een hartstilstand of de aanmerkelijke kans daarop zou veroorzaken. De juridische consequentie hiervan is dat cliënt geen wetenschap had van de aanmerkelijke kans dat slachtoffer 2 zou overlijden en dit staat aan een bewezenverklaring van voorwaardelijk opzet in de weg.
Geen aanvaarding
114. Ook als uw rechtbank oordeelt dat cliënt wel wetenschap heeft gehad van de aanmerkelijke kans op overlijden, bevat het dossier geen bewijs dat cliënte die kans ook daadwerkelijk heeft aanvaard. Al het handelen van cliënte was namelijk gericht op het voorkomen van de dood, in plaats van dat de aanmerkelijke kans op de dood bewust werd aanvaard.
115. Want als uw rechtbank bewezen acht dat cliënte slachtoffer 2 heeft behandeld, dient om te beginnen te worden meegewogen dat cliënte in het voortraject heeft geïnformeerd naar de medische situatie van slachtoffer 2 en naar haar gezondheid. Zoals gezegd heeft slachtoffer 2 een hartfilmpje laten maken voor ze naar plaats afreisde. Zou cliënte de dood van slachtoffer 2 op de koop toe hebben genomen dan was zo’n hartfilmpje voor haar niet interessant geweest.
116. Verder kunnen we uit de getuigenverklaringen van andere klanten afleiden dat cliënte haar klanten gedurende hun behandeling goed in de gaten hield. Zij werden voortdurend gemonitord door middel van een camera en cliënte was ook altijd in de buurt voor het geval zich complicaties zouden voordoen. Verschillende getuigen hebben verklaard dat cliënte voor hen zorgde als een moeder, we noemen een aantal citaten:
‘Ik weet wel dat zij nauwkeurig bekeek of ik medicijnen of drugs gebruikte of welk voedsel ik mocht eten. (...) Ze was erg nauwkeurig, ze vroeg naar mijn gezondheid en mijn hart.’ – getuige 3
‘Ik moest ook een ECG ondergaan voordat ik dat kon doen. (...) Nee, eigenlijk zou ik 7 dagen blijven, maar ik voelde mij goed en wilde naar huis. Zij wilde dat ik zou blijven tot de week om was.’ – getuige 1
‘ verdachte was in de buurt, dat wil zeggen er was een webcam in de kamer die op mij was gericht. Ik stond dus altijd onder observatie. Altijd als ik hoestte of iets anders, kwam zij direct mijn kamer binnen’. – getuige 5
‘Ik moest veel water drinken, vitaminerijk eten en rusten (...) Op de 4e dag toen ik naar huis wilde werd ze daar een beetje boos over’. – getuige 4
117. Zomaar wat citaten van getuigen waaruit blijkt hoe zorgzaam cliënte was en hoezeer haar handelen gericht was op het voorkomen van ellende. Ze liet mensen goed uitrusten, adviseerde haar klanten gezond te eten en zorgde voor een behoorlijke nazorg wanneer ze iemand ibogaïne had laten innemen. En ook in het voortraject verlangde ze een hartfilmpje of op zijn minst zoveel mogelijk zekerheid dat het hart in orde was. Wat de verdediging betreft kan onder die omstandigheden onder geen beding worden gezegd dat cliënte de dood van haar klanten op de koop zou hebben toegenomen.
118. Drie redenen waarom geen sprake is van opzet op de dood en waarom de verdediging uw rechtbank verzoekt cliënte daarvan vrij te spreken.”
Bij de beoordeling van het cassatiemiddel moet het volgende worden vooropgesteld. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood van slachtoffer 2 – is aanwezig wanneer de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten, dat wil zeggen: een in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid.
Voor de vraag of sprake is van bewuste aanvaarding van zo’n kans heeft te gelden dat uit de enkele omstandigheid dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, niet zonder meer kan volgen dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg ook bewust heeft aanvaard, omdat ook sprake kan zijn van bewuste schuld. In dat verband kunnen de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht, van belang zijn. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg bewust heeft aanvaard. (Vgl. HR 25 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AE9049 en HR 29 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:718.)
Uit de bewijsvoering volgt dat de verdachte aan slachtoffer 2 iboga(ïne) heeft toegediend en dat slachtoffer 2 als gevolg daarvan is overleden. Het hof heeft verder vastgesteld dat
- de verdachte geen medische opleiding heeft gevolgd en niet BIG-geregistreerd is;
- de verdachte in het verleden al meermalen iboga(ïne)behandelingen heeft gegeven;
- bij die behandelingen door haar het wortelextract van de iboga in plaats van het pure ibogaïne is gebruikt, waarbij het gebruik van wortelextract meer (gezondheids)risico’s met zich brengt dan het gebruik van pure ibogaïne;
- eerder na door de verdachte verrichte behandelingen met iboga(ïne) incidenten hebben plaatsgevonden waarbij zich aan het gebruik van iboga(ïne) gerelateerde complicaties met betrekking tot de werking van het hart hebben voorgedaan;
- bij één van deze incidenten sprake was van ventriculaire hartritmestoornissen en een verlengde QT-tijd, terwijl in de literatuur dergelijke cardiale hartritmestoornissen met plotse hartdood na ibogaïne worden beschreven;
- bij een ander incident een man na behandeling door de verdachte met ibogaïne moest worden gereanimeerd in verband met een – naar alle waarschijnlijkheid als gevolg van die ibogaïne veroorzaakte – hartstilstand, waarna ondanks enig herstel deze man leed aan corticale blindheid, ernstige spraakstoornis, ataxie over armen en benen bij helder bewustzijn en hij bed- en rolstoelgebonden was;
- de verdachte wist van deze incidenten;
- de verdachte desondanks het geven van deze behandelingen heeft voortgezet en zij ook toen de met het oog op beperking van de toxiciteit en letaliteit van iboga(ïne) in acht te nemen veiligheidsvoorschriften (zoals behandeling in een klinische setting, constante medische supervisie en continue hartbewaking), die werden beschreven in deskundigenrapportages waarmee zij bekend was, niet heeft nageleefd;
- de verdachte in het bijzonder onvoldoende onderzoek deed naar de gesteldheid van de te behandelen persoon en zij bij de behandelingen geen adequate medische voorzieningen voorhanden had.
Met betrekking tot de behandeling van slachtoffer 2 heeft het hof daarnaast in aanmerking genomen dat de locatie in plaats, waar slachtoffer 2 tijdens de behandeling verbleef, naar eigen zeggen van de verdachte geen geschikte plek was voor een behandeling met iboga(ïne), dat de verdachte slachtoffer 2 heeft geadviseerd om bij het laten maken van een ECG daarvoor een valse reden op te geven – met als consequentie dat daardoor geen adequaat medisch advies kon worden gegeven –, dat de verdachte niet zelf heeft onderzocht of slachtoffer 2 bepaalde medicatie gebruikte en dat de verdachte slachtoffer 2 mededeelde dat zij kort voor de iboga(ïne)behandeling haar antidepressiva kon innemen, terwijl de combinatie van iboga(ïne) met een dergelijk medicijn extra gevaarlijk is.
Aan deze vaststellingen heeft het hof niet onbegrijpelijk de gevolgtrekking verbonden dat – gelet op de combinatie van het meer risicovolle gebruik van het wortelextract, het achterwege laten van een adequaat onderzoek naar de conditie van slachtoffer 2, het bij de behandeling van slachtoffer 2 niet in acht nemen van de veiligheidsvoorschriften met het oog op de beperking van toxiciteit en letaliteit van iboga(ïne) en ook de verdere wijze waarop de behandeling van slachtoffer 2 door de verdachte als niet-medisch geschoolde behandelaar plaatsvond – de reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid bestond dat de iboga(ïne)behandeling tot gevolg zou hebben dat slachtoffer 2 zou overlijden, welk risico zich heeft verwezenlijkt. Dat oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.
Het hof heeft verder geoordeeld dat de verdachte bewust deze aanmerkelijke kans heeft aanvaard. Dat oordeel berust kennelijk in de kern erop dat de verdachte wetenschap had van het aan de door haar verrichte iboga(ïne)behandelingen verbonden reële risico op complicaties met betrekking tot de werking van het hart, zoals ook was gebleken bij twee concrete incidenten, en van het reële risico dat die complicaties de dood tot gevolg hebben, en dat zij ondanks die wetenschap is doorgegaan met de behandelingen. De verdachte heeft bij deze voortzetting van de behandelingen haar werkwijze niet aangepast en zij heeft niet de aanvullende veiligheidsvoorschriften, zoals die waren opgenomen in de haar bekende rapporten van Wolters en Fromberg, in acht genomen, terwijl de door haar als niet-medisch geschoolde behandelaar toegepaste maatregelen waarop in het namens haar gevoerde verweer een beroep is gedaan – zoals het tevoren laten controleren van de hartfunctie, zonder dat daarbij het doel van die controle kenbaar mocht worden gemaakt, en het monitoren van de cliënt door middel van een beeld- en geluidverbinding – geenszins toereikend waren om de genoemde risico’s af te wenden. Het op deze vaststellingen gebaseerde oordeel dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans op de dood van slachtoffer 2 heeft aanvaard, getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd.
Het cassatiemiddel faalt.
Lees hier de volledige uitspraak.