HR: Ook namen geheimhouders vallen onder verschoningsrecht, tenzij bijzondere omstandigheden. Geen beklag in dat geval, dan wordt aangenomen dat geen beroep op het verschoningsrecht wordt gedaan.
/Hoge Raad 19 september 2023, ECLI:NL:HR:2023:1268
Stukken en gegevens waaruit het bestaan van een (toekomstige) hulpverleningsrelatie valt af te leiden, kunnen onder omstandigheden onder het verschoningrecht van een geheimhouder vallen. Dit geldt ook als de lijst is opgesteld door een beslagene die zelf niet een verschoningsgerechtigde is.
Ook ten aanzien van zo'n lijst met geheimhouders is het verschoningsrecht echter niet absoluut. Er kan sprake zijn van zeer uitzonderlijke omstandigheden waarin het belang dat de waarheid aan het licht komt – ook ten aanzien van datgene waarvan de wetenschap de verschoningsgerechtigde als zodanig is toevertrouwd – moet prevaleren boven de eerbiediging van het verschoningsrecht.
Normaal gesproken ligt het niet in de rede dat de rechter-commissaris de lijst met geheimhouders verstrekt aan een functionaris die niet door de rechter-commissaris is betrokken bij het door hem te verrichten onderzoek, of de namen van de op die lijst vermelde geheimhouders aan die functionaris bekend maakt.
In bijzondere gevallen kan dit anders zijn, bijvoorbeeld als de officier van justitie gemotiveerd verzoekt om kennisneming van de vermelding van namen op de lijst op de grond dat sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden die deze verstrekking rechtvaardigen.
De rechter-commissaris moet, als hij deze kennisneming door de officier van justitie wil toestaan, een beslissing nemen overeenkomstig artikel 98 Sv. De rechter-commissaris moet dan, voordat hij deze beslissing neemt, alle geheimhouders op de lijsy in de gelegenheid stellen zich uit te laten over hun verschoningsrecht met betrekking tot hun vermelding op die lijst en het verstrekken van de lijst dan wel het ter kennis brengen van de op die lijst vermelde namen aan de officier van justitie.
Als de (door de rechter-commissaris benaderde) verschoningsgerechtigde zich op het standpunt stelt dat kennisneming van zijn vermelding op de lijst met geheimhouders zou leiden tot schending van het beroepsgeheim, moet dit standpunt door de organen van politie en justitie worden geëerbiedigd, tenzij redelijkerwijze geen twijfel erover kan bestaan dat dit standpunt onjuist is.
Het oordeel of dit laatste het geval is, komt in eerste instantie toe aan de rechter-commissaris, bij voorkeur na overleg met een gezaghebbend vertegenwoordiger van de beroepsgroep van de verschoningsgerechtigde (zoals de plaatselijk deken van de Orde van Advocaten of de Ringvoorzitter). Het is ook de rechter-commissaris die in eerste instantie beoordeelt of zich de situatie voordoet waarin het belang dat de waarheid aan het licht komt moet prevaleren boven de eerbiediging van het verschoningsrecht.
Als zich het bijzondere geval voordoet dat de rechter-commissaris beslist dat de kennisneming door de officier van justitie van de vermelding van de verschoningsgerechtigde op de lijst met geheimhouders is toegestaan, wordt de beschikking van de rechter-commissaris aan de betrokken verschoningsgerechtigde betekend en staat binnen veertien dagen tegen deze beschikking beklag open.
Als de verschoningsgerechtigde geen klaagschrift indient tegen de beslissing van de rechter-commissaris dat kennisneming door de officier van justitie van zijn vermelding op de lijst met geheimhouders is toegestaan, moet het ervoor worden gehouden dat door de verschoningsgerechtigde geen beroep wordt gedaan op zijn verschoningsrecht met betrekking tot zijn vermelding op de lijst met geheimhouders.
Achtergrond van de zaak
In het kader van een rechtshulpverzoek van de Verenigde Staten heeft op 5 november 2020 in de woning van de (niet als een verdachte aangemerkte) klager een doorzoeking ter inbeslagneming plaatsgevonden. Tijdens de doorzoeking zijn onder meer een groot aantal hardcopy documenten en enkele gegevensdragers in beslag genomen. Het in beslag genomen materiaal is overgebracht naar het kabinet van de rechter-commissaris, zodat de rechter-commissaris in de gelegenheid is onderzoek aan de gegevens te verrichten en daarna een beslissing te nemen over de vraag of zich tussen het beslag gegevens bevinden die onder het verschoningsrecht vallen (art. 98 Sv).
De advocaat van de klager heeft een lijst met namen van geheimhouders aan de rechter-commissaris gestuurd om een schifting mogelijk te maken tussen gegevens die wel of niet onder het verschoningsrecht vallen.
Tijdens een overleg tussen de advocaat, de officier van justitie en de rechter-commissaris zijn afspraken gemaakt over de wijze waarop gegevens die onder het verschoningsrecht vallen uit het beslag kunnen worden gefilterd. Uit het verslag van de bespreking volgt onder meer dat de officier van justitie inzage wilde in de lijst met namen van geheimhouders en dat de advocaat van de klager daar bezwaar tegen had.
Bij e-mail heeft de rechter-commissaris de procespartijen medegedeeld dat de lijst niet zal worden toegestuurd aan de officier van justitie, “nu niet ondenkbaar is dat het verschoningsrecht in het geding kan zijn, terwijl er geen gronden zijn om de lijst wel te verstrekken.” De officier van justitie verzette zich tegen deze beslissing. Vervolgens is gecorrespondeerd over de vraag of de lijst met namen wel of niet mag worden verstrekt aan de officier van justitie. Deze correspondentie resulteerde uiteindelijk in een e-mail van de rechter-commissaris waarin zij mededeelde de lijst wel aan de officier van justitie te zullen verstrekken. Deze e-mail van 22 december 2021 houdt onder meer het volgende in:
Beklag tegen beslissing RC: niet-ontvankelijk
Op 4 januari 2022 is beklag ingediend tegen deze beslissing van de rechter-commissaris van 22 december 2021. In het klaagschrift is aangevoerd dat de lijst onder het verschoningsrecht valt en daarom niet mag worden gedeeld met de officier van justitie.
Het onderhavige klaagschrift van 4 januari 2022 dient te worden onderscheiden van een klaagschrift dat is ingediend kort na de doorzoeking ter inbeslagname. In dat laatste beklag is de rechtbank verzocht teruggave te gelasten van de in beslag genomen goederen. Het klaagschrift van 20 november 2020 is ten tijde van de bestreden beschikking van de rechtbank nog niet in raadkamer behandeld. Kennelijk is ervoor gekozen eerst de uitkomst van de art. 98 Sv procedure af te wachten.
De internationale rechtshulpkamer van rechtbank Amsterdam heeft bij beschikking van 20 april 2022 het op grond van art. 98 lid 4 jo art. 552a jo art. 5.1.11 Sv ingediende klaagschrift van de klager niet-ontvankelijk verklaard.
De rechtbank merkt de advocaat in kwestie wel aan als belanghebbende in de zin van artikel 552a Sv nu de namen op de lijst wel deel uitmaken van de stukken die bij klager in beslag zijn genomen. Maar: de beslissing van de rechter-commissaris is niet neergelegd in een beschikking ex artikel 98 lid 1 Sv, maar in een aan partijen toegezonden mailbericht, en dus staat er geen beklag open ex artikel 98 lid 4 Sv.
Cassatieberoep
In cassatie wordt geklaagd dat de “artikelen 24, 98 en 552a Sv [zijn] geschonden, doordat de rechtbank in haar beschikking verzoeker niet-ontvankelijk heeft verklaard op het door hem ingediende klaagschrift tegen de beslissing van de rechter-commissaris.”
Verder wordt aangevoerd dat de rechtbank heeft “miskend dat door de beslissing van de rechter-commissaris een onomkeerbare beslissing wordt genomen waardoor het verschoningsrecht in het gedrang komt, nu de lijst met namen van geheimhouders onder het verschoningsrecht of afgeleide verschoningsrecht valt.”
Voorafgaande beschouwing Hoge Raad
De vraag komt op welke procedure moet worden gevolgd in het bijzondere geval dat:
de beslagene ten behoeve van de selectie van de stukken of gegevens die volgens hem onder het verschoningsrecht van geheimhouders vallen, een lijst met geheimhouders heeft verstrekt aan de rechter-commissaris,
de zaaksofficier van justitie gemotiveerd verzoekt om kennisneming van (de vermelding van één of meer namen op) deze lijst en
de beslagene tijdig, binnen een eventueel door de rechter-commissaris gestelde termijn, zich er gemotiveerd tegen verzet dat de officier van justitie een afschrift ontvangt van deze als zodanig niet in beslag genomen lijst dan wel anderszins kennisneemt van de namen/gegevens van de op deze lijst vermelde geheimhouders, op de grond dat daardoor stukken en/of gegevens die onder het verschoningsrecht vallen, bekend worden aan één of meer met opsporing en/of vervolging belaste functionarissen en op een andere wijze (kunnen) worden gebruikt dan ten behoeve van de hiervoor genoemde selectie.
Daarbij merkt de Hoge Raad op dat deze beschikking geen betrekking heeft op de kennisneming van de vermelding van namen op de lijst met geheimhouders door functionarissen die door de rechter-commissaris worden betrokken bij de voorbereiding en uitvoering van het door hem te verrichten onderzoek. Daar waar in het navolgende (kortheidshalve) wordt gesproken van de kennisneming van de vermelding van namen op de lijst met geheimhouders, wordt gedoeld op de kennisname van één of meer namen dan wel van andere gegevens over de geheimhouders die op die lijst zijn vermeld.
Achtergrond van de rechtsvraag
De voorgaande vraag kan aan de orde zijn bij de inbeslagname van (digitale) stukken en gegevens. In dat verband gelden de volgende uitgangspunten.
In gevallen waarin de inbeslagneming betrekking heeft op een grote hoeveelheid (digitale) stukken of gegevens en waarbij volgens de beslagene bepaalde stukken of gegevens onder het verschoningsrecht van geheimhouders vallen, ligt het doorgaans in de rede dat onder leiding van de rechter-commissaris een selectie wordt gemaakt tussen stukken of gegevens die wel en die niet onder het verschoningsrecht kunnen vallen, bijvoorbeeld door gebruik te maken van een – al dan niet door de beslagene te verstrekken – lijst met zoektermen die betrekking hebben op het deel van het materiaal waarover het verschoningsrecht zich mogelijk uitstrekt, zoals namen en e-mailadressen of termen die specifiek kunnen duiden op het voorwerp van het ingeroepen verschoningsrecht (vgl. HR 16 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1048).
De rechter-commissaris vervult een centrale rol in gevallen waarin zo’n selectie plaatsvindt. De selectie strekt er immers toe de beoordeling door de rechter-commissaris of het beslag op de stukken of gegevens kan worden toegestaan te vergemakkelijken. Bij de beoordeling of het beslag kan worden toegestaan mag, voor zover dat noodzakelijk is, door de rechter-commissaris worden kennisgenomen van de betreffende stukken of gegevens.
Als de rechter-commissaris – bijvoorbeeld in verband met de aard of de omvang van de inbeslaggenomen stukken of gegevens – niet in staat is zelf dat onderzoek te verrichten, zal hij het daarheen moeten leiden dat het onderzoek wordt verricht door zodanige functionarissen en op zodanige wijze dat is gewaarborgd dat het verschoningsrecht niet in het gedrang komt (vgl. HR 22 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3714, rechtsoverweging 3.5.3).
Deze beschikking ziet op gevallen waarin een beslagene ten behoeve van de hiervoor bedoelde selectie aan de rechter-commissaris een lijst met geheimhouders heeft verstrekt en zich de bijzondere omstandigheden voordoen naar aanleiding van een verzoek van de officier van justitie tot kennisneming van de vermelding van namen op de lijst. Met betrekking tot deze lijst merkt de Hoge Raad daarbij op dat het vrij staat aan de rechter-commissaris om nadere eisen te stellen aan de informatie die de lijst moet bevatten, waaronder het (e-mail)adres van de geheimhouders, een aanduiding van de (voorgenomen) hulpverleningsrelatie en de vermelding van bij die relatie betrokken (rechts)personen.
De te volgen procedure met betrekking tot de lijst met geheimhouders
Stukken en gegevens waaruit het bestaan van een (toekomstige) hulpverleningsrelatie valt af te leiden, kunnen onder omstandigheden onder het verschoningrecht van een geheimhouder vallen (vgl. Hoge Raad 10 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:553, rechtsoverweging 3.6). In het eerder bedoelde geval geldt dit ook als de betreffende lijst is opgesteld door een beslagene die zelf niet een verschoningsgerechtigde is.
Daarbij is van belang dat ook ten aanzien van de lijst met geheimhouders het uitgangspunt geldt dat het verschoningsrecht in zoverre niet absoluut is dat zich zeer uitzonderlijke omstandigheden laten denken waarin het belang dat de waarheid aan het licht komt – ook ten aanzien van datgene waarvan de wetenschap de verschoningsgerechtigde als zodanig is toevertrouwd – moet prevaleren boven de eerbiediging van het verschoningsrecht (vgl. HR 1 maart 1985, ECLI:NL:HR:1985:AC9066).
Mede in het licht van wat is overwogen, en gelet op het genoemde doel waartoe de betreffende lijst dient, ligt het in het algemeen niet in de rede dat de rechter-commissaris de lijst met geheimhouders verstrekt aan een functionaris die niet door de rechter-commissaris is betrokken bij het door hem te verrichten onderzoek, of de namen van de op die lijst vermelde geheimhouders aan die functionaris bekend maakt.
In bijzondere gevallen kan dit anders zijn, bijvoorbeeld als de officier van justitie gemotiveerd verzoekt om kennisneming van de vermelding van namen op de lijst op de grond dat sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden die deze verstrekking rechtvaardigen.
De rechter-commissaris moet, voor zover hij de kennisneming door de officier van justitie van de vermelding van namen op de lijst met geheimhouders wil toestaan, een beslissing nemen overeenkomstig artikel 98 Sv. Dat betekent dat de rechter-commissaris, voordat hij deze beslissing neemt, die geheimhouders in de gelegenheid moet stellen om zich uit te laten over hun verschoningsrecht met betrekking tot hun vermelding op die lijst en het verstrekken van de lijst dan wel het ter kennis brengen van de op die lijst vermelde namen aan de officier van justitie.
Als de (door de rechter-commissaris benaderde) verschoningsgerechtigde zich op het standpunt stelt dat kennisneming van zijn vermelding op de lijst met geheimhouders zou leiden tot schending van het beroepsgeheim, moet dit standpunt door de organen van politie en justitie worden geëerbiedigd, tenzij redelijkerwijze geen twijfel erover kan bestaan dat dit standpunt onjuist is.
Het oordeel of dit laatste het geval is, komt in eerste instantie toe aan de rechter-commissaris, bij voorkeur na overleg met een gezaghebbend vertegenwoordiger van de beroepsgroep van de verschoningsgerechtigde (zoals de plaatselijk deken van de Orde van Advocaten of de Ringvoorzitter). Het is ook de rechter-commissaris die in eerste instantie beoordeelt of zich de situatie voordoet waarin het belang dat de waarheid aan het licht komt moet prevaleren boven de eerbiediging van het verschoningsrecht.
In het bijzondere geval dat de rechter-commissaris beslist dat de kennisneming door de officier van justitie van de vermelding van de verschoningsgerechtigde op de lijst met geheimhouders is toegestaan, moet gehandeld worden zoals in artikel 98 lid 3 Sv is bepaald. De beschikking van de rechter-commissaris zal aan de betrokken verschoningsgerechtigde moeten worden betekend, onder mededeling dat deze binnen veertien dagen tegen deze beschikking een klaagschrift kan indienen bij een in die mededeling aangeduid gerecht in feitelijke aanleg waarvoor de zaak wordt vervolgd en tevens dat niet tot de betreffende kennisneming van zijn vermelding op de lijst met geheimhouders wordt overgegaan dan nadat onherroepelijk over het beklag van de verschoningsgerechtigde is beslist.
Van het handelen zoals in artikel 98 lid 3 Sv is bepaald, kan echter worden afgezien als en voor zover, ondanks de daartoe verrichte nodige inspanningen – mede in verband met het belang van de voortgang van het opsporingsonderzoek en het daarmee samenhangende recht van de verdachte op berechting binnen een redelijke termijn – het redelijkerwijs niet mogelijk is gebleken alle (eventuele) verschoningsgerechtigden in staat te stellen zich uit te laten over hun verschoningsrecht met betrekking tot hun vermelding op de lijst met geheimhouders.
Beklag tegen kennisneming door officier van justitie van de vermelding van namen op de lijst met geheimhouders
Gelet op de nauwe samenhang tussen de (inbeslaggenomen) stukken of gegevens die volgens de beslagene onder het verschoningsrecht van geheimhouders vallen en de door de beslagene verstrekte lijst met geheimhouders, brengt redelijke wetstoepassing mee dat de beslagene in het omschreven geval met een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a lid 1 Sv kan opkomen tegen (het voornemen van de rechter-commissaris om over te gaan tot) het ter kennis brengen van de op die lijst vermelde namen aan de officier van justitie. Dat beklag, dat - gelet op het belang van een spoedige afronding van het onderzoek - moet worden ingesteld binnen veertien dagen nadat de beslagene bekend is geraakt met het betreffende voornemen van de rechter-commissaris, richt zich dan tegen de (voorgenomen) kennisneming door de officier van justitie van de vermelding van namen op de lijst met geheimhouders. Totdat onherroepelijk op dit beklag is beslist, wordt niet overgegaan tot het verstrekken van die lijst of het ter kennis brengen van de op die lijst vermelde namen aan de officier van justitie. De Hoge Raad merkt op dat dit beklag moet worden onderscheiden van het beklag dat strekt tot beëindiging van het beslag. De omstandigheid dat nog niet onherroepelijk is beslist op dit laatstgenoemde beklag, staat dan ook niet in de weg aan een beklag dat zich in het bedoelde geval richt tegen de (voorgenomen) kennisneming door de officier van justitie van de vermelding van namen op de lijst met geheimhouders.
De situatie kan zich voordoen dat de rechter-commissaris nog geen (definitieve) beslissing over kennisneming door de officier van justitie van namen op de lijst met geheimhouders heeft genomen, op het moment dat de rechtbank het klaagschrift behandelt. In dat geval moet de rechtbank de behandeling van dit klaagschrift aanhouden en de zaak in handen van de rechter-commissaris stellen om een beschikking te geven als bedoeld in artikel 98 Sv, overeenkomstig de aangeduide procedure, met betrekking tot kennisneming door de officier van justitie van de vermelding van namen op de lijst met geheimhouders.
Gelet op het vorenstaande kan zich, in het bijzondere geval dat de rechter-commissaris beslist dat de kennisneming door de officier van justitie van de vermelding van de verschoningsgerechtigde op de lijst met geheimhouders is toegestaan, de situatie voordoen dat in twee procedures de vraag aan de orde is of het verschoningsrecht zich verzet tegen de (voorgenomen) kennisneming door de officier van justitie van de lijst met geheimhouders. Namelijk in de beklagprocedure en in de procedure, die plaatsvindt als de verschoningsgerechtigde een klaagschrift indient tegen de beschikking van de rechter-commissaris inzake de kennisneming door de officier van justitie van zijn vermelding op de lijst met geheimhouders. In die situatie is het volgende van belang.
In de beklagprocedure van de beslagene die niet de verschoningsgerechtigde is, moet het oordeel in de beklagprocedure van de verschoningsgerechtigde, als dat onherroepelijk is geworden, tot uitgangspunt worden genomen. Als in die laatste procedure onherroepelijk is beslist dat kennisneming door de officier van justitie van de vermelding van de verschoningsgerechtigde op de lijst met geheimhouders in strijd is met het verschoningsrecht, is het klaagschrift van de beslagene in zoverre gegrond en is kennisneming van die vermelding niet toegestaan.
In het geval dat het beroep van de verschoningsgerechtigde op zijn verschoningsrecht met betrekking tot zijn vermelding op de lijst met geheimhouders ongegrond wordt verklaard, moet de beslagene niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn klaagschrift voor zover het de klachten over het verschoningsrecht betreft.
Als de verschoningsgerechtigde geen klaagschrift indient tegen de beslissing van de rechter-commissaris dat kennisneming door de officier van justitie van zijn vermelding op de lijst met geheimhouders is toegestaan, moet het ervoor worden gehouden dat door de verschoningsgerechtigde geen beroep wordt gedaan op zijn verschoningsrecht met betrekking tot zijn vermelding op de lijst met geheimhouders. Ook in dat geval moet de beslagene niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn klaagschrift voor zover het de klachten over het verschoningsrecht betreft. In deze gevallen geldt dat, zodra vaststaat dat een beroep op het verschoningsrecht niet is gedaan of (definitief)niet opgaat, van de vermelding van de verschoningsgerechtigde op de lijst met geheimhouders kan worden kennisgenomen door de officier van justitie.
In het geval dat de beslagene in zijn klaagschrift ook andere klachten heeft opgeworpen dan die over het verschoningsrecht in verband met de kennisneming door de officier van justitie van de vermelding van namen op de lijst, zal over de gegrondheid daarvan nog moeten worden beslist in de beklagprocedure van de beslagene.
Beoordeling van het cassatiemiddel
Dan terug naar de zaak.
Het cassatiemiddel klaagt dat de rechtbank de klager ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn beklag. Het voert daartoe aan dat de beslissing van de rechter-commissaris in het e-mailbericht van 22 december 2021 is aan te merken als een beschikking waartegen voor de klager een beklag zoals bedoeld in artikel 552a Sv openstaat.
Blijkens de vaststellingen van de rechtbank heeft de klager een klaagschrift “ex artikel 552a Sv (inzake verschoningsrecht)” ingediend, waarin hij opkomt tegen het voornemen van de rechter-commissaris om over te gaan tot het verstrekken van de door de (raadsman van de) klager opgestelde lijst met namen van geheimhouders aan de officier van justitie. De rechtbank heeft verder vastgesteld dat de rechter-commissaris nog niet een beslissing als bedoeld in artikel 98 Sv heeft gegeven. Gelet hierop had de rechtbank de behandeling van het klaagschrift moeten aanhouden en de stukken in handen van de rechter-commissaris moeten stellen om, na het doorlopen van de procedure alsnog een beschikking zoals bedoeld in artikel 98 Sv te geven. Het oordeel van de rechtbank dat de klager niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn beklag omdat de rechter-commissaris nog niet een beschikking als bedoeld in artikel 98 Sv heeft gegeven, is onjuist.
Het cassatiemiddel is terecht voorgesteld.
De Hoge Raad vernietigt de beschikking van de rechtbank en wijst de zaak terug naar de rechtbank Amsterdam, opdat de zaak opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Lees hier de volledige uitspraak.