HR over de rol van rechtsbijstand bij fiscale boetes: Belastingdienst dient expliciet te wijzen op bijstand bij boeteverhoor

Hoge Raad 6 september 2024, ECLI:NL:HR:2024:1135

De Hoge Raad heeft een belangrijke uitspraak gedaan over de rol van rechtsbijstand bij fiscale boetes. De uitspraak verplicht de Belastingdienst om expliciet te wijzen op bijstand bij een boeteverhoor.

Achtergrond

In deze zaak gaat het om een geschil tussen de Staatssecretaris van Financiën en een fiscale eenheid, X, over naheffingsaanslagen en boetes in de omzetbelasting voor de periode van 1 april 2015 tot 31 december 2016. De werkmaatschappij van de fiscale eenheid heeft in deze periode leveringen van tweedehands auto's aan kopers in andere EU-lidstaten als intracommunautaire leveringen aangegeven, waarop het nultarief voor de btw van toepassing is. Tijdens een boekenonderzoek op 25 augustus 2016 komt de Belastingdienst echter tot de conclusie dat de auto’s niet naar de opgegeven Hongaarse vennootschappen zijn vervoerd, maar naar onbekende afnemers in Duitsland, zonder dat daar aangifte van intracommunautaire verwervingen is gedaan of btw is betaald.

Tijdens het boekenonderzoek legt de bestuurder van de houdstervennootschap verklaringen af, waarin hij erkent dat de identificatie van de Hongaarse vertegenwoordigers gebrekkig was. Hoewel de bestuurder tijdens de besprekingen op 26 augustus 2016 en 10 januari 2017 op zijn zwijgrecht is gewezen, is hij niet geïnformeerd over het recht op bijstand door een raadsman, behalve bij de tweede bespreking waar een adviseur aanwezig is.

Op basis van deze verklaringen en het onderzoek stelt de Inspecteur dat de fiscale eenheid had moeten weten dat zij betrokken was bij btw-fraude en legt naheffingsaanslagen en boetes op wegens opzet of grove schuld. De Advocaat-Generaal adviseert in cassatie om het beroep van de Staatssecretaris gegrond te verklaren en dat van de belanghebbende ongegrond, omdat de werkmaatschappij tekortschiet in het voorkomen van betrokkenheid bij btw-fraude.

Oordeel hof

Het Gerechtshof beoordeelt of de werkmaatschappij van de fiscale eenheid wist of had moeten weten dat deze leveringen deel uitmaakten van btw-fraude.

Het Hof concludeert dat de werkmaatschappij zich schuldig heeft gemaakt aan btw-fraude door opzettelijk onjuiste afnemers op de facturen te vermelden. De werkmaatschappij verrichtte deze leveringen zonder adequate identificatie van de kopers, zonder het bewaren van noodzakelijke documentatie, en met onvoldoende onderzoek naar de juistheid van de afnemers. Ook bleek uit verklaringen van internationale autoriteiten dat de auto's naar een andere bestemming zijn vervoerd dan was opgegeven.

Wat betreft de boetes oordeelt het Hof dat de Inspecteur een vormfout heeft begaan door de bestuurder niet te wijzen op het recht op rechtsbijstand tijdens de verhoren. Deze verklaringen worden daardoor niet gebruikt bij de beoordeling van de boetes. Ondanks het buiten beschouwing laten van deze verklaringen, oordeelt het Hof dat de boetes gerechtvaardigd zijn, maar dat ze te hoog zijn vastgesteld. Het Hof stelt vast dat de werkmaatschappij zich schuldig maakt aan grove nalatigheid, wat aanleiding geeft tot een lagere boete.

Beoordeling van het door de Staatssecretaris voorgestelde middel

Het middel richt zich tegen het oordeel van het Hof dat de Inspecteur de bestuurder had moeten wijzen op het recht op rechtsbijstand toen hij als verdachte werd aangemerkt en de cautie kreeg. Volgens het middel bestaat er voor een bestuursorgaan geen verplichting uit artikel 6 EVRM om te wijzen op dit recht, aangezien de bestuurder geen aangehouden persoon was volgens het Wetboek van Strafvordering en de procedures geen strafprocedures zijn waarop de Europese richtlijnen zien.

Het Hof oordeelde echter dat dit recht wel geldt voor bestuurlijke boetes, omdat het een fundamenteel procesrecht is dat ook van toepassing is buiten de harde kern van het strafrecht. Het middel betoogt daarnaast dat, zelfs als de bestuurder op zijn recht op rechtsbijstand had moeten worden gewezen, het Hof ten onrechte de verklaringen van de bestuurder heeft uitgesloten als bewijs voor de boetes vanwege dit verzuim.

De Hoge Raad concludeert dat het Hof correct heeft geoordeeld dat de bestuurder op zijn recht op rechtsbijstand had moeten worden gewezen, maar oordeelt dat het Hof ten onrechte de verklaringen heeft uitgesloten zonder eerst te beoordelen of de schending daadwerkelijk leidde tot een oneerlijk proces. Het Hof had moeten onderzoeken of het proces als geheel hierdoor onrechtvaardig werd. Het middel slaagt deels, omdat het Hof ook ten onrechte de Europese richtlijnen toepaste die niet op bestuurlijke boetes van toepassing zijn.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^