HR vat hoofdlijnen eendaadse samenloop, meerdaadse samenloop en voortgezette handeling samen

Hoge Raad 29 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:1028

De verdachte is wegens medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd (feit 1 subsidiair) en poging tot diefstal, voorafgegaan van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en/of poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen (feit 3) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden.

Het hof heeft als wettelijke voorschriften waarop de straf mede is gebaseerd onder meer artikel 57 Sr en niet de artikelen 55 of 56 Sr vermeld. Het hof heeft het volgende overwogen:

De verdachte heeft samen met een ander op de openbare weg geprobeerd een overval te plegen op drie inzittenden van een auto, door hen te bedreigen met een vuurwapen. Hierbij werd onverhoeds hun auto klem gezet en werd hen door de medeverdachte het vuurwapen voorgehouden. Daarnaast heeft de medeverdachte nabij die auto met een vuurwapen meerdere schoten gelost. Vermoedelijk was het de verdachte en zijn mededader te doen om harddrugs(opbrengsten). Tijdens een onderzoek naar de vluchtroute van de inzittenden van de Seat Ibiza werd namelijk een hoeveelheid van circa drie kilogram cocaïne aangetroffen in een tas die waarschijnlijk door hen was achtergelaten. Van het voorgevallene, in een woonwijk, op de vroege avond, zijn vele mensen getuige geweest. Dit zijn ernstige feiten die gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving teweegbrengen.

Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 1 augustus 2019.

Het hof is van oordeel dat op de onderhavige feiten niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf.”

Middel

Het tweede middel klaagt dat het hof ten onrechte geen eendaadse samenloop, althans voortgezette handeling heeft aangenomen bij de kwalificatie van de bewezenverklaarde feiten.

Beoordeling Hoge Raad

In zijn arresten van 20 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1111 tot en met ECLI:NL:HR:2017:1115, heeft de Hoge Raad enige algemene overwegingen over de eendaadse samenloop en de voortgezette handeling gegeven. De overwegingen uit voornoemde arresten laten zich op hoofdlijnen als volgt samenvatten.

De eendaadse samenloop en de voortgezette handeling vervullen een wezenlijke functie bij het voorkomen van onevenredige aansprakelijkheid en bestraffing in geval van gelijktijdige berechting van sterk samenhangende strafbare feiten.

Voor de eendaadse samenloop komt het vooral aan op de vraag of de bewezenverklaarde gedragingen in die mate een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex opleveren dat de verdachte daarvan (in wezen) één verwijt wordt gemaakt. Voor de voortgezette handeling komt het erop aan of de verschillende bewezenverklaarde, elkaar in de tijd opvolgende gedragingen (ook met betrekking tot het “wilsbesluit”) zo nauw met elkaar samenhangen dat de verdachte daarvan (in wezen) één verwijt wordt gemaakt.

Het hof heeft, gelet op de enkele vermelding van artikel 57 Sr als toepasselijke wettelijke bepaling wat betreft de samenloop, geoordeeld dat met betrekking tot het onder 1 en 3 bewezenverklaarde sprake is van meerdaadse samenloop. De bewezenverklaarde geweldshandelingen leveren echter een zich op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex op, omdat de onder 3 bewezenverklaarde poging tot diefstal met geweld in vereniging en/of poging tot afpersing in vereniging wat betreft de bedreiging met geweld bestond uit het ook onder 1 bewezenverklaarde – het opzettelijk dreigend een vuurwapen voorhouden aan en/of richten op genoemde personen en vervolgens meermalen met een vuurwapen schieten in de richting van (de auto) van genoemde personen. De strekking van de betreffende strafbepalingen – te weten enerzijds artikel 285 lid 1 Sr en anderzijds artikel 312 leden 1 en 2 en artikel 317 lid 1 Sr – loopt niet dusdanig uiteen dat niet zou kunnen worden geoordeeld dat de verdachte van die handelingen (in wezen) één verwijt wordt gemaakt. Het oordeel van het hof is derhalve niet zonder meer begrijpelijk. Het cassatiemiddel is gegrond.

De gegrondheid van het cassatiemiddel leidt niet tot vernietiging van de bestreden uitspraak. Dat berust op het volgende. De door het hof opgelegde gevangenisstraf van 36 maanden ligt ver onder het strafmaximum van 8 jaren dat zou gelden als met de steller van het cassatiemiddel van eendaadse samenloop zou worden uitgegaan, terwijl het hof blijkens de strafmotivering bij de strafoplegging geen zelfstandige betekenis heeft toegekend aan het onder 1 bewezenverklaarde feit. De verdachte heeft dus onvoldoende belang bij cassatie.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^