HR: Voor vraag of goed in beslag is genomen, is niet doorslaggevend of het is vermeld op kennisgeving inbeslagname, in PV bevindingen of op beslaglijst
/Hoge Raad 25 mei 2021, ECLI:NL:HR:2021:777
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, heeft bij arrest van 2 december 2019 de verdachte wegens poging tot oplichting veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie weken (waarvan één voorwaardelijk).
Het arrest van het hof houdt hieromtrent het volgende in:
“De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht het beslag op het geld op te heffen met last tot teruggave van dit geld aan verdachte.
Het hof stelt vast dat het strafdossier aanwijzingen bevat dat (in deze strafzaak) geld in beslag is genomen. Een officiële kennisgeving van inbeslagneming van het geld ontbreekt echter, zodat er derhalve geen rechtsbasis is voor enige beslissing omtrent in beslag genomen geld.”
Op het onderzoek ter terechtzitting van het hof d.d. 18 november 2019 vorderde de advocaat-generaal dat het hof de teruggave van het inbeslaggenomen geld zal gelasten. In de schriftelijke vordering ter terechtzitting staat achter “ten aanzien van het beslag” vermeld: “teruggave geld aan VE”. Ook de raadsman heeft verzocht om teruggave van het inbeslaggenomen geldbedrag. Het proces-verbaal van de behandeling in hoger beroep houdt daarnaast nog het volgende in:
“Verdachte deelt – zakelijk weergegeven – mede: (…)
Het is juist dat er beslag is gelegd op €40. Ik heb dat geld niet teruggekregen.”
Middel
Het middel komt op tegen de weigering van het hof te beslissen op het verzoek tot teruggave van een inbeslaggenomen geldbedrag.
Volgens de steller van het middel getuigt het oordeel van het hof van een onjuiste rechtsopvatting. Daartoe wordt onder andere aangevoerd dat art. 353 Sv de rechter verplicht een beslissing te nemen over het nog niet teruggegeven beslag en dat er tussen procespartijen geen discussie was over de vraag of er geld in beslag genomen was. Door niet te beslissen op het verzoek van de verdediging heeft het hof in strijd gehandeld met art. 330 en het bepaalde in art. 353 Sv. De reden die het hof voor de weigering te beslissen heeft gegeven, kan deze weigering niet rechtvaardigen. Een officiële kennisgeving van inbeslagneming wordt immers niet geëist in artikel 353 Sv. Waar het om gaat is dat voldoende aannemelijk is geworden dat geld in beslag is genomen. Met de overweging dat ‘een officiële kennisgeving van inbeslagneming van het geld ontbreekt (...), zodat er derhalve geen rechtsbasis is voor enige beslissing omtrent in beslaggenomen geld’, heeft het hof dan ook een eis gesteld die het recht niet kent.
Beoordeling Hoge Raad
Het oordeel van het hof dat er geen rechtsbasis is voor enige beslissing omtrent het inbeslaggenomen geld, omdat een officiële kennisgeving van inbeslagneming van het geld ontbreekt, is onjuist. Voor het antwoord op de vraag of een goed in beslag is genomen, is niet doorslaggevend of dat goed is vermeld op een kennisgeving van inbeslagname, in een proces-verbaal van bevindingen, of op de lijst van inbeslaggenomen goederen. (Vgl. HR 21 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:479, rechtsoverweging 3.2.)
In aanmerking genomen dat het hof heeft vastgesteld dat het strafdossier aanwijzingen bevat dat (in deze strafzaak) geld in beslag is genomen, had het hof over dat inbeslaggenomen geld een beslissing moeten nemen. Het cassatiemiddel slaagt.
Conclusie AG
In onderhavige zaak heeft het hof, nadat het heeft vastgesteld dat er aanwijzingen zijn dat er geld in beslag is genomen, geoordeeld dat er geen rechtsbasis is voor enige beslissing omdat een officiële kennisgeving van inbeslagneming ontbreekt. Ik ben het met de steller van het middel eens dat dit oordeel geen steun vindt in het recht. De Hoge Raad heeft namelijk bepaald dat het ontbreken van een goed in de inhoud van de kennisgeving van inbeslagneming niet doorslaggevend is voor de vraag of sprake is van strafvorderlijk beslag. De vaststelling dat hiervan sprake is kan dus (ook) op andere feiten en omstandigheden worden gebaseerd. Als bovendien is vastgesteld dat ten aanzien van het inbeslaggenomen goed nog geen last tot teruggave is gegeven, dan is de rechter ingevolge art. 353 Sv gehouden daaromtrent een beslissing te nemen. Dat laatste heeft het hof echter nadrukkelijk nagelaten.
Het middel is dus terecht voorgesteld.
Ook hier speelt echter weer de vraag of dit tot cassatie moet leiden. Ingevolge art. 353 Sv dient de strafrechter bij zijn uitspraak een beslissing te nemen over de met toepassing van art. 94 Sv inbeslaggenomen voorwerpen ten aanzien waarvan nog geen last tot teruggave is gegeven. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad volgt echter dat, indien de rechter heeft verzuimd een dergelijke beslissing te nemen, de verdachte op de voet van art. 80a RO niet-ontvankelijk is in zijn cassatieberoep omdat een rechtens te respecteren belang ontbreekt. De reden daarvoor is dat de verdachte een klaagschrift ex art. 552a Sv kan indienen om (alsnog) een rechterlijk beslissing omtrent het beslag te krijgen.
Analoog aan de hiervoor aangehaalde art. 80a RO jurisprudentie zou kunnen worden bepleit dat de verdachte onvoldoende rechtens te respecteren belang heeft bij cassatie. Het hof stelt immers vast dat er aanwijzingen dat het geld in beslag is genomen zodat de verdachte door middel van een klaagschrift alsnog om teruggave van het geld zou kunnen vragen. Omdat het hof in dit geval niet (per abuis) heeft verzuimd een beslissing te nemen, maar dit nadrukkelijk heeft geweigerd op basis van een onjuiste rechtsopvatting, meen ik echter dat er meer reden is het arrest te vernietigen al was het maar om rechtseenheid te bevorderen. Daarmee wordt voorkomen dat de rechtsopvatting van het hof navolging krijgt en/of dat de beklagrechter, indien de verdachte een klaagschrift zou indienen, zich gebonden zou voelen aan de (onjuiste) rechtsopvatting van het hof.
Het middel slaagt en indien de Hoge Raad mij niet volgt in mijn primaire conclusie zal de Hoge Raad het arrest van het hof dienen te vernietigen ten aanzien van de beslissing over het inbeslaggenomen geldbedrag en de zaak op dit punt dienen terug te wijzen. Voor een afdoening door de Hoge Raad om doelmatigheidsredenen, waarbij de Hoge Raad alsnog teruggave van het inbeslaggenomen geldbedrag zou kunnen bevelen, biedt het dossier onvoldoende aanknopingspunten omdat op basis daarvan de hoogte van het terug te geven bedrag niet zonder meer kan worden vastgesteld.
Lees hier de volledige uitspraak.