Niet redelijk om door slachtoffer ontvangen donaties te verrekenen met door feit veroorzaakt nadeel
/Rechtbank Rotterdam 16 juli 2019, ECLI:NL:RBROT:2019:6038
Een groep jongeren heeft zich schuldig gemaakt aan een openlijke geweldpleging tegen een veertienjarige jongen. Tot deze groep behoorde de zestienjarige verdachte, die hierbij een initiërende rol heeft gehad. Het latere slachtoffer had een afspraak om te vechten met het broertje van de verdachte. Toen dit een-op-eengevecht was afgelopen, weigerde de verdachte dit te accepteren en heeft hij het slachtoffer geslagen. Hierna zijn ook anderen uit de groep geweld gaan gebruiken tegen het slachtoffer. Er is uiteindelijk - door de groep, maar vooral ook door de verdachte - ernstig geweld toegepast, waarbij anderen tegen het hoofd van het slachtoffer hebben getrapt terwijl hij op de grond lag. Het slachtoffer heeft ook tweemaal - kort - zijn bewustzijn verloren.
De benadeelde partij vordert een bedrag van €969 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat rekening dient te worden gehouden met de doneeracties die zijn gedaan voor de benadeelde partij en die hem een bedrag van €9.000 hebben opgeleverd. Los daarvan is het bedrag dat volgens de officier van justitie toe te rekenen is aan de verdachte niet irreëel.
Beoordeling
Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is de rechtbank van oordeel dat aan de benadeelde partij door de bewezenverklaarde strafbare feiten rechtstreeks immateriële schade is toegebracht.
Namens de verdachte is verzocht rekening te houden met de bedragen die (de ouders van) de benadeelde partij mogelijk naar aanleiding van doneeracties hebben ontvangen. De rechtbank overweegt dat uitkeringen die derden uit vrijgevigheid in verband met de schadetoebrenging hebben gedaan in beginsel niet voor verrekening in aanmerking komen in het kader van artikel 6:100 van het Burgerlijk Wetboek. Aannemelijk is dat de donaties uit ideële motieven zijn gedaan en onverplichte giften betreffen van betrokken burgers om de benadeelde partij en zijn gezin te steunen in een moeilijke periode. In een dergelijk geval acht de rechtbank het niet redelijk rekening te houden met deze donaties bij het vaststellen van de door de daders toegebrachte immateriële schade.
Vast staat dat de benadeelde partij voorafgaand aan de bewezen verklaarde strafbare feiten al bekend was met gedragsproblemen en psychische problematiek. De benadeelde partij dient zoveel mogelijk in de toestand te worden gebracht waarin hij zou hebben verkeerd indien de strafbare feiten niet zouden hebben plaats gehad. Daarnaast kunnen de gevolgen voor de benadeelde partij door de media-aandacht niet als een rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde worden aangemerkt. Deze gevolgen dienen niet bij de vaststelling van de schade te worden meegenomen. De door de benadeelde partij geleden schade zal op basis van de op dit moment gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op in totaal €750.
Nu de verdachte het strafbare feit samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij in beginsel samen voor het geheel aansprakelijk. De rechtbank zal de verdachte echter veroordelen tot betaling aan de benadeelde partij van zijn, verdachtes, aandeel. De rechtbank houdt daarbij de verdeling onder de veroordeelden aan, zoals gevorderd door de officier van justitie. Dit betekent dat de verdachte een kwart van het totaalbedrag moet voldoen, zijnde €187,50.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard, aangezien nader onderzoek naar de gegrondheid van de vordering en de omvang daarvan een uitgebreide nadere behandeling vereist. De rechtbank is van oordeel dat de nadere behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vordering kan daarom slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 18 januari 2019.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van €187,50, vermeerderd met de wettelijke rente. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
Lees hier de volledige uitspraak.