Omkoping van een ambtenaar door een ambtenaar

Gerechtshof Amsterdam 2 februari 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:583

De verdachte was als leidinggevend fraudespecialist werkzaam bij het openbaar ministerie en gaf trainingen aan (onder meer) personeel van de KMar op het gebied van financiële recherche. Hij richtte daartoe een training en adviesbureau op. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het omkopen van medeverdachte, een ambtenaar van wie hij wist dat deze werkzaam was bij de KMar in een positie waarin deze invloed had op de aanbesteding en gunning van opdrachten. In dezelfde periode van twee jaar waarin de KMar €60.000 per jaar gunde aan de onderneming van de verdachte, heeft de verdachte deze ambtenaar opdrachten gegund en hem/zijn eenmanszaak bedragen betaald van in totaal €4.500 tot €6.000 op jaarbasis. Verdachte had daarmee de bedoeling de relatie met medeverdachte in stand te houden, om zo een goedlopende eenmanszaak te draaien en te kunnen blijven draaien naast zijn reguliere werkzaamheden voor het openbaar ministerie. Met zijn handelen heeft de verdachte niet alleen zijn eigen concurrentiepositie verbeterd ten koste van andere ondernemingen, maar ook schade toegebracht aan het publiek vertrouwen in het openbaar bestuur en het objectief en zakelijk functioneren van ambtenaren. Het hof rekent de verdachte zijn grensoverschrijdend en op eigen financieel gewin gericht gedrag zeer aan.

Toetsingskader

De strafbaarstelling van actieve ambtelijke omkoping is als volgt geformuleerd in artikel 177 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), dat tot 1 januari 2015, voor zover van belang, als volgt luidde:

1. Met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vijfde categorie wordt gestraft:

1°. hij die een ambtenaar een gift of belofte doet dan wel een dienst verleent of aanbiedt met het oogmerk om hem te bewegen in zijn bediening, in strijd met zijn plicht, iets te doen of na te laten;

2°. hij die een ambtenaar een gift of belofte doet dan wel een dienst verleent of aanbiedt ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door deze in zijn huidige of vroegere bediening, in strijd met zijn plicht, is gedaan of nagelaten (…).

Voor een goed functioneren van de democratische samenleving is het belangrijk dat burgers vertrouwen hebben in het openbaar bestuur. Dat vertrouwen kan worden beschadigd door vertegenwoordigers van de overheid die grenzen van integer handelen overschrijden, maar ook door personen (buiten de overheid) die tot dergelijk gedrag aanzetten. Het rechtsgoed dat deze strafbepaling beoogt te beschermen kan worden omschreven als publiek vertrouwen in het objectief en zakelijk functioneren van ambtenaren.

Het doen van een gift in de zin van artikel 177 Sr omvat elk overdragen aan een ambtenaar van iets dat voor deze waarde heeft. Voor strafbaarheid op grond van artikel 177 Sr is niet alleen vereist dat actief een gift of belofte is gedaan, maar ook dat deze gedraging is verricht met het oogmerk, dat wil zeggen met de bedoeling, om de ambtenaar te bewegen in zijn bediening iets te doen of na te laten. De woorden ‘in zijn bediening’ zien op de te verrichten tegenprestatie. Voorwaardelijk opzet is niet voldoende voor het bewijs van het oogmerk.

Voor strafbaarheid van (actieve) ambtelijke omkoping is dus vereist dat de gift in relatie staat tot een (beoogde) ambtelijke tegenprestatie. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad kan echter worden afgeleid dat noch bij passieve, noch bij actieve omkoping een direct verband is vereist tussen een gift en een wederdienst; de ambtenaar hoeft niet daadwerkelijk door de gift te zijn bewogen tot het leveren van een concrete prestatie. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat artikel 177 Sr ook ziet op het doen van giften of beloften aan een ambtenaar om daardoor een relatie met die ambtenaar te doen ontstaan of te onderhouden, met het doel een voorkeursbehandeling te krijgen. Deze voorkeursrelatie hoeft in de tenlastelegging en bewezenverklaring niet nader te worden uitgelegd; aan het begrip ‘in zijn bediening iets doen of nalaten’ komt voldoende feitelijke betekenis toe. De omstandigheid dat de concrete tegenprestatie tussen partijen vaak onuitgesproken blijft, vermindert geenszins de strafwaardigheid van actieve of passieve omkoping.

In de rechtspraak is een ruime uitleg gegeven aan de woorden ‘in strijd met zijn plicht’. Het accepteren van giften die kunnen leiden tot een voorkeursbehandeling is in strijd met de plicht van de ambtenaar om objectief, neutraal en zakelijk te zijn in zijn taakuitoefening en valt daarmee onder het bereik van bovenstaand artikel.

Redengevende feiten en omstandigheden

De verdachte was sinds 1 december 2009 in dienst van het openbaar ministerie als beleidsmedewerker, het meest recent in de functie van witwas- en fraudespecialist/projectleider afpakken. De verdachte was leidinggevende en uit hoofde van zijn functie was hij ambtenaar.

De medeverdachte was sinds 1985 in dienst bij de Koninklijke Marechaussee (hierna: KMar); ten tijde van het tenlastegelegde eerst als landelijk coördinator bij het Finec (Financieel Economische Criminaliteit) programma en later als hoofd bureau Finec. Hij stuurde een team van financieel rechercheurs aan en werd uiteindelijk (eerste) luitenant. Uit hoofde van zijn functie was hij ambtenaar (in de zin van artikel 177 Sr).

Tot 2014

Op 7 oktober 2009 heeft de verdachte een eenmanszaak opgericht; Training & Adviesbureau 1. Hij werkte vier dagen per week voor het openbaar ministerie en gaf één dag per week als zelfstandige trainingen op het gebied van financiële recherche aan verschillende overheidsinstanties, waaronder de politie. De verdachte had daarvoor toestemming gekregen van zijn werkgever.

De verdachte en medeverdachte hebben elkaar ontmoet in 2010 in het kader van het Finec programma; de verdachte was daarbij betrokken als projectmanager van het openbaar ministerie en medeverdachte was er bij betrokken als landelijk coördinator.

Op verzoek van medeverdachte heeft de verdachte vanuit zijn onderneming Training & Adviesbureau 1 medeverdachte op 27 mei 2010 voor het eerst een offerte gestuurd voor het geven van opleidingen bij de KMar. De verdachte heeft verklaard dat hij vanaf 2010 opleidingen heeft verzorgd voor de KMar. In de periode 2012-2014 was Training & Adviesbureau 1 het enige externe bureau dat financieel-economische trainingen gaf bij de KMar.

Vanwege de grote vraag naar opleidingen heeft de verdachte anderen, onder wie medeverdachte, gevraagd om als zzp-er voor Training & Adviesbureau 1 trainingen te verzorgen. Medeverdachte heeft op 1 april 2012 de eenmanszaak Training en Adviesbureau medeverdachte opgericht (hierna: TAB medeverdachte ) en op 13 augustus 2013 heeft hij toestemming gekregen van de KMar tot het uitvoeren van nevenwerkzaamheden. medeverdachte kreeg die toestemming onder de voorwaarden dat hij geen les mocht geven aan personeel van defensie en geen gebruik mocht maken van defensiemiddelen.

In e-mailberichten over de samenwerking schreef de verdachte aan medeverdachte :

‘We hebben gesproken over jouw rol als docent voor mijn opleidingen’ en

‘Ik ben uiteraard erg blij met het werk welke je mijn onderneming gegund hebt.(…) Uiteraard zal ik je in goed overleg zoveel mogelijk klussen gaan gunnen’.

Op 1 maart 2013 heeft de verdachte voor het eerst een factuur van medeverdachte betaald. In dat zelfde jaar ontving medeverdachte van de verdachte nog drie betalingen, steeds €1.500 per trainingsdag.

Tot 2014 werd de inkoop van opleidingen door de KMar geregeld met behulp van een aanvraag tot behoeftestelling (ATB). Getuige 1, leidinggevende van medeverdachte, heeft verklaard dat medeverdachte een centrale rol vervulde bij het regelen van de financieel-economische opleidingen; hij was op de hoogte van het budget, hij verzorgde de behoeftestelling, hij benaderde de trainer om in te schrijven en hij bepaalde wie de opleiding mocht gaan geven. Medeverdachte moest verantwoording afleggen aan getuige 1, maar aangezien hij binnen de KMar de (enige) deskundige was inzake het Finec programma, genoot hij veel vrijheid. Medeverdachte heeft verklaard dat hij bij de selectie van opleiders de voorkeur gaf aan Training & Adviesbureau 1, vanwege de kwaliteit.

In 2014

In 2014 stopte de politieacademie met het inhuren van externe bureaus voor het geven van financiële opleidingen. De verdachte heeft verklaard dat hij vanaf 2014 geen opleidingen meer heeft gegeven bij de politieacademie. Daarmee viel een grote opdrachtgever weg. De nevenwerkzaamheden van medeverdachte, die immers geen les mocht geven aan defensiepersoneel, veranderden daarom van les geven (aan politiepersoneel) in het adviseren en ondersteunen van Training & Adviesbureau 1. Op 27 september 2014 heeft de verdachte in een e-mailbericht aan medeverdachte hun samenwerking voor de komende jaren bevestigd; afgesproken is dat medeverdachte voor de ‘verdere ontwikkeling’ van het opleidingsprogramma van de verdachte steeds een factuur mocht sturen. De verdachte heeft verklaard dat hij op 11 november 2014 medeverdachte voor het eerst heeft betaald voor het ontwikkelen van lesmateriaal. Medeverdachte ontving, net als voorheen voor het zelfstandig verzorgen van een dag training, per factuur een bedrag van €1.500.

Vanaf 2014 moest de inkoop van opleidingen bij de KMar worden aanbesteed. Getuige 2, verantwoordelijk voor de aanbesteding en leidinggevende van medeverdachte, heeft verklaard dat hij aan medeverdachte, immers de behoeftesteller en deskundige inzake het programma Afpakken, heeft gevraagd welke leveranciers moesten worden uitgenodigd. Naast behoeftesteller was medeverdachte in 2014 ook de enige beoordelaar op kwaliteit van de inschrijvingen. Getuige 3, een collega, heeft verklaard dat medeverdachte de kennis en de contacten had. Dus als hij met een redelijk plan kwam, dan gingen anderen daarmee akkoord. Ook getuige 1 heeft gezegd dat het advies van medeverdachte aan de staf eigenlijk altijd wel werd opgevolgd. Medeverdachte heeft begin 2014 in een intern e-mailbericht gesteld dat in 2013 veelvuldig gebruik is gemaakt van Training & Adviesbureau 1 en dat ‘wij hier in 2014 wederom zaken mee willen doen’.

Op 8 juli 2014 heeft medeverdachte getuige 2 informatie gestuurd over Training & Adviesbureau 1, met de mededeling ‘wij doen al een aantal jaren, naar volle tevredenheid, zaken met dit trainingsbureau’.

De verdachte heeft zijn offerte voor de te geven opleidingen in april 2014 aan medeverdachte gemaild. Op 17 juli 2014 heeft medeverdachte intern de namen doorgegeven van de uit te nodigen bedrijven, waaronder bedrijf 1 en bedrijf 2. In september van dat jaar heeft de verdachte getuige 2, op diens verzoek, zijn offerte gestuurd voor het programma Afpakken. Getuige 2 heeft op 19 september 2014 de offertes van de verdachte en bedrijf 2 ter beoordeling doorgestuurd naar medeverdachte. Hij schrijft in dat bericht: ‘Graag ontvang ik z.s.m. jouw beoordeling, zodat ik de order kan gunnen. Voordat ik ga gunnen, neem ik contact met jou op’.

Op 20 september 2014 heeft de verdachte het volgende aan medeverdachte geschreven:

Nu hoor ik van jou dat hij (het hof begrijpt: docent 1 ) als docent staat benoemd bij bedrijf 2 (…)

Zoals jij al aangaf heeft bedrijf 2 op het moment van uitbrengen en einde sluitingsdatum kennelijk niet de beschikking over alle gewenste opleidingen. Ik hoop dan ook dat dit aspect zwaar zal meetellen bij de beoordeling van de totale aanbieding. Verder is de vraag rechtvaardig of het niveau van b.v. docent 2 als docent wel aansluit bij de doelgroep welken de KMar geschoold wil zien.

Bij de personen welke ik in mijn CV heb aangedragen zijn allemaal mensen welke dagelijks in de praktijk bezig zijn met financieel rechercheren (…). Wellicht kun je dat nog meenemen in je beoordeling.’ 

Medeverdachte heeft op 23 september 2014 zijn beoordeling aan getuige 2 gestuurd. Op verzoek heeft hij aan de ingeschreven bedrijven punten toegekend, inzake cv en opleidingsvoorstel. Medeverdachte komt tot de conclusie dat bedrijf 2 niet tijdig de gevraagde opleidingen kan leveren en dat de docenten te hoog gekwalificeerd zijn en niet werkzaam in de dagelijkse politiepraktijk. Training & Adviesbureau 1 daarentegen heeft (‘is gebleken in de afgelopen jaren’) alle gevraagde trainingen beschikbaar en de docenten sluiten beter aan bij de doelgroep. Hij kent bedrijf 2 15 punten toe en Training & Adviesbureau 1 35 punten.

De verdachte heeft bij de Rijksrecherche en ter terechtzitting in hoger beroep bevestigd dat medeverdachte en hij hebben gesproken over de inschrijving van zijn concurrent bedrijf 2.

De verdachte heeft de aanbesteding gewonnen; op 30 september 2014 hebben hij en getuige 2 de Raamovereenkomst Programma Afpakken ondertekend.

In 2014 heeft de verdachte in totaal een bedrag van €4.500 aan TAB medeverdachte overgemaakt.

Over de ‘verdere samenwerking’ heeft de verdachte medeverdachte op 27 september 2014 het volgende geschreven:

“Beste medeverdachte, Afgelopen vrijdag hebben we gesproken over de verdere samenwerking tussen jouw en mijn onderneming. We hebben afgesproken dat jij en ik de komende jaren, jaarlijks verschillende momenten inplannen welke wij gaan gebruiken voor de verdere ontwikkeling van mijn opleidingsprogramma. Zoals afgesproken stuur jij mij vanaf 2015 voor een dergelijk moment een factuur van €1.500 inclusief BTW. Afgelopen vrijdag was zo'n dergelijk moment. Zoals afgesproken stuur jij mij voor jouw ontwikkelingswerkzaamheden eind oktober 2014 een factuur van €1.000 inclusief BTW. Hoor graag van je. (…)”

Vanaf 2015

In 2015 heeft de KMar opnieuw een aanbesteding uitgeschreven met betrekking tot de behoefte aan opleidingen. Getuige 2 heeft ook dit jaar aan medeverdachte gevraagd welke leveranciers moesten worden aangeschreven. medeverdachte is ook één van de beoordelaars inzake kwaliteit en inhoud, samen met getuige 4 en getuige 5. Op 27 mei 2015 heeft medeverdachte aan getuige 4 geschreven:

‘Ook na 1 oktober 2015 zullen wij gebruik blijven maken van het Training & Adviesbureau 1. Ik ga komende maand inventariseren wat de behoefte is’.

Budget

De verdachte stuurde op 24 augustus 2015 het volgende bericht aan medeverdachte:

Vorige week gaf je aan dat er nu toch een nieuwe aanbesteding moest komen en voor een bedrag van €60.000. Ik hoop dat je inmiddels getuige 2 gesproken hebt en dat gezien de afspraken van vorig jaar die aanbesteding aangepast kan worden naar €60.000 en dat er dus geen andere partijen mee kunnen doen. Hoor graag van je hoe dit gesprek gegaan is.’

Getuige 2 heeft verklaard dat het bedrag waarvoor werd geoffreerd voor vijftig procent meetelde bij de beoordeling van de inschrijvingen. Getuige 1 heeft verklaard dat medeverdachte, als teamleider Finec, op de hoogte was van het jaarlijkse budget voor opleidingen. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte beaamd dat hij en medeverdachte over het opleidingsbudget hebben gesproken en dat medeverdachte op een moment het bedrag wel heeft genoemd.

De verdachte heeft zijn prijzen aangepast, zo blijkt uit zijn bericht van 10 september 2015 aan medeverdachte : ‘Hierbij mijn voorstel voor de nieuwe aanbesteding. Ik ben nog iets gezakt met mijn prijzen’.

De verdachte heeft in oktober 2015, na een uitnodiging daartoe door getuige 2, een officiële offerte ingediend van €61.200. bedrijf 2 en bedrijf 1 hebben zich ook ingeschreven; zij offreerden voor respectievelijk €83.015 en €104.340.

Programma van eisen

Bij de mail van 10 september 2015 heeft de verdachte in een bijlage onder opleiding 3a een ‘Eendaagse opleiding Witwassen en financieel economische criminaliteit voor leidinggevenden/HOVJ’ toegevoegd (het HOVJ gedeelte was geen onderdeel van de aanbesteding van 2014).

Op 15 september 2015 heeft medeverdachte aan getuige 2 de namen doorgegeven van de trainingsbureaus die konden worden aangeschreven en hij heeft, op verzoek van getuige 2, de gewijzigde namen van de opleidingen voor het programma van eisen (pve) doorgegeven. Getuige 2 heeft hem dat gevraagd omdat de namen van de opleidingen in het oorspronkelijke programma van eisen erg leken op de door de verdachte aangeboden opleidingen.

Op 18 september 2015 heeft medeverdachte getuige 2 gemaild met het bericht dat hij was vergeten een opleiding toe te voegen aan het programma van eisen, namelijk een dagdeel financiële kennis voor de HOVJ module. Op dezelfde dag heeft hij hem een aangepast pve gestuurd.

Op 29 september 2015 heeft de verdachte medeverdachte de tekst van de offerte voor drie opleidingen gestuurd, met de opmerking: ‘Hoop dat je hiermee uit de voeten kunt mbt het pve’.

De verdachte heeft opnieuw de aanbesteding gewonnen; op 22 december 2015 is de Raamovereenkomst Bewustwordingstrainingen Programma Afpakken ondertekend, geldig tot 1 januari 2017 en met een optie tot verlenging tot 1 januari 2020.

In 2015 en 2016 heeft de verdachte respectievelijk drie maal en vier maal een bedrag van €1.500 aan TAB medeverdachte overgemaakt. Op 7 oktober 2016 heeft medeverdachte de laatste betaling ontvangen.

Processen-verbaal en ander materiaal

De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij bij het geven van zijn trainingen voor de KMar gebruik maakte van de eigen processen–verbaal en ander materiaal van de KMar. Hij vroeg medeverdachte hem deze documenten aan te leveren, geanonimiseerd. Hij ontving echter geregeld niet geanonimiseerde processen-verbaal van medeverdachte.

Het belang van medeverdachte voor de verdachte

De verdachte heeft ten overstaan van de rijksrecherche verklaard dat medeverdachte bij de KMar zijn opdrachtgever was en dat medeverdachte, als teamleider Finec en aanspreekpunt voor de behoeftestelling van Finec opleidingen, kon bepalen wat daarvoor nodig was. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte verklaard dat hij feitelijk aan de slag ging in opdracht van medeverdachte. In het kader van de aanbesteding heeft de verdachte over medeverdachte, ook ter terechtzitting in hoger beroep, verklaard dat hij bij de KMar de ‘spin in het web’ was. ‘De aanvragen kwamen bij hem vanuit de brigades. medeverdachte heeft mij verteld wat er allemaal aan cursusaanvragen aan zat te komen’.

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verder verklaard dat hij voor de inhoud van zijn trainingen de inbreng van medeverdachte nodig had; medeverdachte beschikte immers als leidinggevende bij de KMar en hoofd Finec over de kennis om de opleidingen van de verdachte actueel te houden.

Vanaf 2012 tot en met 2016 hebben de verdachte en medeverdachte, als opdrachtgever en opdrachtnemer, jaarlijks een samenwerkingsovereenkomst afgesloten. Noch de directe collega’s van medeverdachte, noch zijn leidinggevende getuige 1 waren op de hoogte van deze samenwerking.

E-mailberichten

In de aanloop naar de aanbesteding van 2015 en daarna zijn tussen de verdachte en medeverdachte verschillende e-mailberichten uitgewisseld over het budget van de KMar, het gunnen van opdrachten aan de verdachte, de omzet van de verdachte in samenhang met de omvang van de betaalde opdrachten aan medeverdachte en over de (toekomstige) samenwerking tussen beiden.

Zo heeft de verdachte op 23 mei 2015 aan medeverdachte gemaild:

We hebben het ook even gehad over de klussen voor de rest van dit jaar. Vorige maand ben ik bij je geweest en gaf je aan dat je zou proberen op VLD Eindhoven nog 4 blauwe opleidingen weg te zetten. Gisteren gaf je aan dat hier nog 1 AKWA 1 opleiding van overblijft. Ik vind dit uiteraard jammer want daarmee zakt mijn omzet met EUR 7.800. Het zou mooi zijn als je met dit budget nog opleidingen kan wegzetten in Noord en Oost Nederland. Je gaf aan dat je hiermee bezig bent. Het zou mooi zijn als dit gaat lukken

De e-mail van verdachte aan medeverdachte van 6 september 2015:

‘Hoi medeverdachte, (…) Mbt je contact met v.d. Akker hoop ik dat het mij door de NDA gegund wordt om de volgende vier jaar de financiële recherche opleidingen te blijven doen mede ook omdat de afspraak in 2014 om vier jaar met mij in zee te gaan niet door gegaan zijn buiten mijn schuld om. Doe je best en we gaan het zien. (…)’

De e-mail van verdachte aan medeverdachte van 22 december 2015, met als onderwerp:

Afspraken Training & Adviesbureau 1 en medeverdachte inzake de raamovereenkomst KMAR FINEC

opleidingen voor de komende 4 jaar’.

‘Hoi medeverdachte, hierbij het beloofde overzicht met de prijzen per opleiding van Training & Adviesbureau 1 en de nieuwe overeenkomst tussen ons voor het jaar 2016. Ik heb zoals besproken de betaaldata uit de OVK gehaald. Wij hebben daarnaast afgesproken dat jij aan het begin van het kwartaal mij factureert. Ik heb jou in 2015 EUR 4.500 gegeven voor jouw inzet. Zoals eerder dit jaar afgesproken wil ik echter voor de raamovereenkomst van de komende vier jaar wel vasthouden aan een maximum beloning van 10% van mijn KMar jaaromzet. Bij het door jou opgegeven maximum jaarbudget (EUR 60.000) voor FINEC opleidingen komt dat neer op een beloning van EUR 6.000 per jaar verdeeld over 4 facturen. Uiteraard hoop ik ook dat we jaarlijks dit maximaal kunnen uitwinnen en gun ik je graag 4 facturen van EUR 1.500. Als ik uitkom op een KMar jaaromzet van EUR 58.000, dan heb ik er geen bezwaar tegen dat ook jouw laatste jaarfactuur EUR 1.500 groot is en je dus voor dat jaar EUR 6.000 voor jouw inzet ontvangt. Mocht de jaaromzet onverhoopt toch minder dan EUR 58.000 dan betaal ik je bij de laatste kwartaalfactuur na rato. Vorenstaande lijkt mij voor jou en mij een goede regeling en ga er vanuit dat je hiermee in kunt stemmen.

De e-mail van verdachte aan medeverdachte van 2 januari 2016:

Hoi medeverdachte, (…) In het voornoemde telefoongesprek hebben wij ook afgesproken dat ik jou in het 4e jaar (dus het jaar dat jij uit dienst van de KMar treed) bij voldoende opdrachten een aantal opleidingen zal gunnen. Ik zie graag de overeenkomst (per post) en de voornoemde mail retour’.

Het bericht van medeverdachte aan de verdachte van 11 januari 2016, met als onderwerp: “RE: FW: afspraken Training & Adviesbureau 1 en M medeverdachte inzake de raamovereenkomst KMAR FINEC opleidingen voor de komende 4 jaar”. medeverdachte schreef onder meer:

verdachte, zoals afgesproken bevestig ik middels deze mail de door ons telefonisch gemaakte afspraken voor de komende vier jaren, ingaande op 01 januari 2016 en eindigend op 31 december 2019; Afgesproken dat ik in de jaren 2016 tot en met 2018 jaarlijks viermaal factureer. De eerste drie facturen zullen ten bedrage van EUR 1.500 zijn en worden gestuurd in elke eerste maand van het kwartaal (januari, april en juli).’

De e-mail van verdachte aan medeverdachte van 12 januari 2016:

Hopelijk zal dan de politie ook weer opleidingen bij mij afnemen en dan zal er voldoende werk voor ons allemaal zijn en zoals jij al mondeling aangaf ga jij je best doen bij je opvolger mij weer in positie te brengen zodat er voldoende werk blijft.’

Op 7 april 2016 schreef de verdachte aan medeverdachte:

Omzet tot nu toe is voor mij toch wat teleurstellend €5.600. Ik hoop en ga daar ook van uit dat er de komende twee a drie maanden opdrachten gaan komen vanuit de Kmar. Ik was dan ook blij met je bericht dat we een grote kans hebben om ook initieel op te gaan leiden.

Medeverdachte antwoordde de verdachte op 7 april:

Ik heb zojuist contact gehad met de planning op Schiphol en afgesproken dat er in de periode tussen 23 mei en 17 juni 2016 een zevental HOvJ modules gegeven gaan worden.

Nadere bewijsoverwegingen

Uit de beschreven feiten en omstandigheden leidt het hof het volgende af.

Medeverdachte had als teamleider Finec binnen de KMar invloed op de aanbesteding en gunning van trainingen op het gebied van financiële opsporing. De verdachte wist dat. De verdachte wist ook dat

Medeverdachte niet alleen teamleider Finec was, maar ook dat hij nevenactiviteiten binnen de KMar verrichtte op datzelfde gebied van financiële opsporing.

De verdachte heeft medeverdachte vervolgens gevraagd of hij tegen betaling voor Training & Adviesbureau 1 opleidingen wilde verzorgen. Aldus heeft de verdachte vanuit zijn onderneming Training & Adviesbureau 1 actief samengewerkt met medeverdachte /diens eenmansbedrijf. Hij heeft deze samenwerking steeds schriftelijk bevestigd door middel van jaarlijkse overeenkomsten en per e-mail gemaakte afspraken.

De verdachte heeft verklaard dat hij medeverdachte (in diens hoedanigheid van teamleider Finec) in feite als zijn opdrachtgever beschouwde en dat hij (tegelijkertijd) medeverdachte (in de hoedanigheid van docent/ontwikkelaar van opleidingen) nodig had voor de inhoud van zijn trainingen vanwege diens specifieke kennis en toegang tot KMar documenten. Gezien de inhoud van de tussen beiden uitgewisselde e-mailberichten, maakte de verdachte, anders dan hij stelt, geen enkel onderscheid tussen de beide petten die medeverdachte droeg. De verdachte heeft de facturen van medeverdachte betaald in dezelfde periode als waarin de KMar hem betaalde voor het geven van trainingen.

De verdachte heeft medeverdachte gedurende hun wederzijdse samenwerking toegezegd dat hij hem, ook na diens uit dienst treding bij de KMar, ‘een aantal facturen zou gunnen.’

Medeverdachte kreeg daarbij grotendeels steeds hetzelfde bedrag van €1.500 betaald voor zijn werkzaamheden, ook al veranderde de inhoud daarvan in 2014 van het zelfstandig een gehele dag les geven in het ‘actualiseren en ontwikkelen’ van de opleidingen die de verdachte zelf gaf. De vergoeding voor de werkzaamheden aan medeverdachte vormt een gift in de zin van artikel 177 Sr. Dat medeverdachte daar reële werkzaamheden voor heeft verricht, die ook voor de verdachte van enige waarde zullen zijn geweest, maakt dat niet anders.

Gezien de inhoud van de hiervoor genoemde en geciteerde e-mailberichten heeft de verdachte medeverdachte op verschillende momenten op niet mis te verstane wijze (‘doe je best’) voorgehouden, dat hoe meer omzet de verdachte zou maken met de opdrachten voor de KMar, des te meer medeverdachte kon verdienen - nu dan wel in de toekomst - met zijn nevenactiviteiten. De verdachte heeft met dit verdienmodel voor medeverdachte zelf het verband gelegd tussen het ‘gunnen’ van deze betalingen enerzijds (de gift) en de geleverde en te verwachte inspanningen van medeverdachte om de verdachte ‘in positie te brengen’ en om ‘zijn onderneming opdrachten te gunnen’ anderzijds (de ambtelijke tegenprestatie). De verdachte heeft zodoende een duidelijk inzicht gegeven in de bedoeling, anders gezegd het oogmerk van zijn handelen.

Dat de verdachte zichzelf daadwerkelijk in een betere positie heeft gebracht dan zijn concurrenten blijkt onder meer uit de (vertrouwelijke) informatie die hij van medeverdachte ontving, zoals over de hoogte van het budget van de KMar, de namen van concurrenten en de inhoud van het programma van eisen. De verdachte heeft actief gebruik gemaakt van deze informatie en de overige inspanningen van medeverdachte.

Tegen de achtergrond van het gegeven toetsingskader concludeert het hof uit het voorgaande dat de verdachte, zoals onder 1 en 2 tenlastegelegd, medeverdachte giften en beloften heeft gedaan, met het oogmerk om medeverdachte te bewegen iets te doen (dan wel naar aanleiding van iets wat hij heeft gedaan), zoals het onderhouden van hun beider relatie en het voorbereiden van een relatie met de opvolger van medeverdachte, het bewerkstelligen van een voorkeursbehandeling voor zijn onderneming, het delen en verstrekken van vertrouwelijke informatie, het bevorderen van het gunnen van opdrachten en van een zo hoog mogelijke omzet voor de verdachte.

Hoewel het dossier wel aanwijzingen bevat dat de verdachte en medeverdachte ook voor september 2014 samenwerkten zoals hierboven is beschreven, is het hof van oordeel dat, anders dan het geval is na het e-mailbericht van 20 september 2014, er onvoldoende bewijs is dat die eerdere samenwerking (ook) kan worden gekwalificeerd als ambtelijke omkoping. In zoverre zal de verdachte daarom van het ten laste gelegde worden vrijgesproken.

Het hof is van oordeel, anders dan de rechtbank, dat de betalingen die de verdachte aan medeverdachte heeft gedaan niet alleen kunnen worden aangemerkt als een betaling achteraf voor bewezen diensten, maar ook als een beloning vooraf, teneinde de relatie te bestendigen en toekomstige samenwerking te bevorderen.

Dat ten slotte de uitgangspositie van de verdachte in 2012/2013 wellicht al gunstig was en hij (daardoor) mogelijk ook zonder de omkoping de aanbesteding in 2014 had kunnen winnen, maakt niet dat van omkoping geen sprake kan zijn.

Bewezenverklaring

  • Feit 1: aan een ambtenaar een gift of belofte doen met het oogmerk om hem te bewegen in zijn bediening, in strijd met zijn plicht, iets te doen en/of aan een ambtenaar een gift of belofte doen ten gevolge van hetgeen door deze in zijn bediening, in strijd met zijn plicht, is gedaan, meermalen gepleegd.

  • Feit 2: aan een ambtenaar een gift of belofte doen met het oogmerk om hem te bewegen in zijn bediening iets te doen en/of aan een ambtenaar een gift of belofte doen ten gevolge van hetgeen door deze in zijn bediening is gedaan, meermalen gepleegd.

Strafoplegging

  • Geldboete van €10.000

  • Taakstraf van 120 uur

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^