Oplichting: HR over aannemen valse hoedanigheid

Hoge Raad 19 november 2024, ECLI:NL:HR:2024:1517

De verdachte is wegens primair "oplichting, meermalen gepleegd", veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van zes weken, met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf van 100 uren, subsidiair vijftig dagen hechtenis, met vermindering van de tijd die door de verdachte voor tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht.

Middel

Het cassatiemiddel klaagt over de bewijsvoering van de bewezenverklaarde oplichting.

Beoordeling Hoge Raad

Het cassatiemiddel faalt. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal onder 2.1 tot en met 2.3 en 3.2 tot en met 3.6:

Het hof heeft uit de bewijsmiddelen kunnen afleiden dat de verdachte zich in strijd met de waarheid heeft voorgedaan als een persoon die gerechtigd was de namens de firma bedrijf 1 en bedrijf 2 B.V. gedane bestellingen op te halen. Daarmee wordt de bewezenverklaring, dat de verdachte zich heeft voorgedaan als “een persoon die bevoegd is tot het ophalen van de … bestelling”, ook met weglating van het gedeelte van de bewezenverklaring waarin staat dat de verdachte zich heeft voorgedaan als “medewerker” van de voornoemde firma, gedekt. Dit staat ook de kwalificatie en de aard en ernst van het bewezen verklaarde feit niet in de weg.

Voor de tweede deelklacht is van belang dat het bij het aannemen van een valse hoedanigheid er in de kern om gaat dat het handelen van de verdachte ertoe kan leiden dat bij de ander een onjuiste voorstelling van zaken in het leven wordt geroepen met betrekking tot de 'persoon' van de verdachte, diens naam, of diens hoedanigheid, waarbij die onjuiste voorstelling van zaken tot doel heeft daarvan misbruik te maken.

Daarom faalt ook de tweede deelklacht. De verdachte heeft door zich voor te doen als vertegenwoordiger van een klant van de aangever doelbewust een associatie met een betrouwbare klant opgeroepen. Dit heeft het hof mijns inziens kunnen aanmerken als het aannemen van een valse hoedanigheid.

Het argument van de steller van het middel dat het hof ten aanzien van de op 10 juli 2020 opgehaalde bestelling niet is ingegaan op het standpunt van de verdediging dat de verdachte bij het afhalen van de bestelling de pakbon niet kan hebben getekend met de naam alias, omdat deze naam reeds was voorgedrukt op de pakbon en uit de camerabeelden niet blijkt dat de verdachte de pakbon heeft afgetekend, doet hier niet aan af. Het aannemen van de valse hoedanigheid staat of valt in de onderhavige zaak immers niet bij het wel of niet opgeven van een valse naam.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^