Rb gaat akkoord met procesafspraken in (omzet)belastingfraudezaak
/Rechtbank Rotterdam 16 april 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:4460
De verdachte rechtspersoon wordt veroordeeld wegens onjuist doen van een onjuiste (nul) aangifte omzetbelasting.
Het Openbaar Ministerie (OM), de verdachte rechtspersoon, de medeverdachte rechtspersoon medeverdachte rechtspersoon. en de medeverdachte, de bestuurder en enig aandeelhouder van beide rechtspersonen (de bestuurder), hebben procesafspraken gemaakt, die gedateerd zijn op 27 maart 2024. Daarnaast heeft de bestuurder in maart en april 2024 twee vaststellingsovereenkomsten met de Belastingdienst gesloten, een daarvan mede namens de verdachte rechtspersoon medeverdachte rechtspersoon.
In die vaststellingsovereenkomsten is onder meer overeengekomen dat de bestuurder lumpsumbedragen van € 740.000 en € 587.465,38 zal betalen ter beëindiging van de geschillen over de in die overeenkomsten genoemde belastingaanslagen, waaronder de aanslagen die aan de orde zijn in deze strafzaak.
De verdachte rechtspersoon is bij de totstandkoming van de procesafspraken bijgestaan door haar raadslieden. De rechtbank is niet betrokken geweest bij (de totstandkoming) van de procesafspraken. De rechtbank heeft de procesafspraken en de vaststellingsovereenkomsten voorafgaand aan de terechtzitting ontvangen.
Inhoud van de procesafspraken
Op de zitting van 16 april 2024 zijn de procesafspraken door de procespartijen formeel aan de rechtbank kenbaar gemaakt. Deze houden het volgende in:
de verdediging dient geen onderzoekswensen in, trekt ingediende onderzoekswensen in en voert geen verweren;
de verdachte rechtspersoon hoeft geen (nadere) verklaring af te leggen;
de verdachte rechtspersoon zal zich niet aan de tenuitvoerlegging van de straf onttrekken;
de verdachte rechtspersoon zal aangeven betalingsbereid te zijn, in staat te zijn tot betaling en geen draagdrachtverweer voeren, ook voor wat betreft zijn financiële verplichtingen voorvloeiende uit de strafzaak;
de officier van justitie zal ter terechtzitting requireren tot een bewezenverklaring en kwalificatie van de feiten als in de procesafspraken weergegeven;
de officier van justitie zal in de zaak tegen de verdachte rechtspersoon een geldboete van € 7.500 eisen en in de zaak tegen de medeverdachte rechtspersoon medeverdachte rechtspersoon. een geldboete van € 7.500;
de officier van justitie zal in de zaak tegen de medeverdachte bestuurder een gevangenisstraf eisen voor de duur van 17 dagen (gelijk aan de duur van het voorarrest), een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar met een proeftijd van 2 jaren, een werkstraf van 180 uur met vervangende hechtenis van 90 dagen, en een geldboete van € 155.000 met vervangende hechtenis van 365 dagen;
de partijen zien af van hoger beroep indien de rechtbank een straf oplegt overeenkomstig de eis.
Het OM beoogt met de procesafspraken tot een efficiënte behandeling van de strafzaak mogelijk te maken. De verdachte rechtspersoon wenst deze langslepende strafzaak achter haar te laten.
Beoordeling van de procesafspraken
Op de zitting van 16 april 2024 zijn de procesafspraken met de bestuurder in aanwezigheid van zijn raadslieden besproken. De bestuurder heeft tijdens de terechtzitting, ook namens de verdachte rechtspersoon, ondubbelzinnig verklaard dat hem de procesafspraken duidelijk zijn, dat hij zich ervan bewust is dat hij afstand doet van bepaalde verdedigingsrechten uit het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en dat hij de zaak door middel van de procesafspraken wenst af te doen. De bestuurder heeft verklaard dat hij zijn betalingsverplichtingen uit de vaststellingsovereenkomsten met de Belastingdienst zal nakomen.
De rechtbank heeft jegens partijen tijdens de zitting benadrukt dat de vragen van de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering leidend zijn bij de beoordeling van de tenlastelegging en de rechtbank de procesafspraken kan afwijzen indien er op basis van het dossier onvoldoende grond bestaat voor een vaststelling van schuld, de kwalificatie van het feit niet aansluit bij de inhoud van het dossier, dan wel wanneer zij de te eisen straf niet passend acht.
De rechtbank is mede op grond van de bespreking ter zitting van oordeel dat de bestuurder vrijwillig, op basis van voldoende en duidelijke informatie en terwijl hij zich bewust was van de rechtsgevolgen, is gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing mee te werken aan het afdoeningsvoorstel en de daarmee gepaard gaande afstand van verdedigingsrechten (HR 27 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1252). Ook overigens is sprake van een eerlijk proces en voldaan aan de eisen die artikel 6 EVRM stelt.
Strafeis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op de terechtzitting een geldboete van € 7.500 geëist.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gewezen op de gemaakte procesafspraken en heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
Ernst van het feit
De verdachte rechtspersoon heeft zich schuldig gemaakt aan omzetbelastingfraude. De verdachte rechtspersoon heeft opzettelijk een onjuiste aangifte gedaan van de omzetbelasting die zij in rekening heeft gebracht bij de verkoop van een personenauto aan een andere vennootschap die aan haar bestuurder is gelieerd (€ 0 in plaats van € 29.505).
Deze frauduleuze handeling heeft als gevolg dat de overheid financieel is benadeeld. Ook ondergraaft een dergelijke handelswijze (het vertrouwen in) de goede werking van het systeem voor de heffing van de omzetbelasting. Dit systeem is afhankelijk van de indiening en betrouwbaarheid van belastingaangiften. De verdachte rechtspersoon, althans haar bestuurder, heeft zich kennelijk enkel laten leiden door financieel gewin en heeft zich verrijkt ten koste van de overheid en de samenleving. De rechtbank rekent dit de verdachte rechtspersoon zwaar aan.
Bedrijfsomstandigheden van de verdachte rechtspersoon
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 26 januari 2024, waaruit blijkt dat de verdachte rechtspersoon niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op de ernst van de feiten zal de rechtbank een geldboete opleggen. De rechtbank heeft zich bij het bepalen van de hoogte van de geldboete georiënteerd op geldboetes die in andere vergelijkbare strafzaken doorgaans worden opgelegd. Gelet hierop zou een forse geldboete passend zijn. De rechtbank legt geen hoge geldboete op. De rechtbank zal een andere afweging maken met het oog op de gemaakte procesafspraken in samenhang bezien met de betalingsverplichting uit de bovengenoemde vaststellingsovereenkomsten.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat deze betalingsverplichting van de bestuurder aan de Belastingdienst ook in de onderhavige strafzaak een sterk mitigerend effect heeft op de strafmaat. De rechtbank heeft ook acht geslagen op de overschrijding van de redelijke termijn met ruim vier jaar.
De rechtbank overweegt verder dat de procesafspraken een efficiënte en effectieve afdoening van de strafzaak dienen. De bestuurder is, ook namens de verdachte rechtspersoon, akkoord gegaan met de gevorderde geldboete en zal naar verwachting namens de verdachte rechtspersoon geen hoger beroep instellen.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat de gevorderde straf in een redelijke verhouding staat tot de ernst van de zaak en acht zij de oplegging van een geldboete van € 7.500 passend en geboden.
Lees hier de volledige uitspraak.