Schending zorgplicht uitbater speelhal

Rechtbank Amsterdam 24 december 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:7629

Op 10 maart 2019 heeft bij Bal-Lorig Zaandam B.V. een ongeluk plaatsgevonden. Hierbij is een zevenjarige jongen van een springkussen gevallen. Bij hem zijn een schedelbasisfractuur en een polsfractuur geconstateerd. Naar aanleiding van dit ongeluk heeft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit een onderzoek ingesteld naar Bal-Lorig en de producent van het springkussen Sidijk B.V. Dat onderzoek heeft geleid tot vervolging van zowel Sidijk als verdachte Bal-Lorig. De zaken tegen de beide rechtspersonen zijn samen op de zitting behandeld. De rechtbank doet vandaag ook uitspraak in de zaak tegen Sidijk met parketnummer 81/144049-20.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie vindt dat de feiten kunnen worden bewezen. Het springkussen was niet gecertificeerd en is geplaatst op een plek in een speelhal die niet voldeed aan de eisen. Daarmee heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 3a van de WAS (feit 2). Door diezelfde gedragingen en het niet continu houden van toezicht heeft verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig gehandeld bij het gebruik van het springkussen. De schedelbasisfractuur en polsfractuur die bij het slachtoffer zijn geconstateerd vallen onder de juridische betekenis van zwaar lichamelijk letsel. Dat het slachtoffer zo heeft kunnen vallen, is een direct gevolg van het gebrek aan veiligheidsmaatregelen en toezicht door verdachte. Daarom heeft verdachte schuld aan dit zwaar lichamelijk letsel bij naam slachtoffer (feit 1). Tussen het plaatsen van de tafels en stoelen in de vrije valruimte en het zwaar lichamelijk letsel kan geen verband worden vastgesteld. Van dit onderdeel van feit 1 moet verdachte worden vrijgesproken.

Standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van de feiten.

Voor feit 1 geldt dat geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel in de juridische betekenis daarvan. Bij de polsfractuur en de schedelbasisfractuur is geen sprake geweest van een operatie, blijvend letsel of van een langere herstelperiode. Verdachte moet dus van feit 1 worden vrijgesproken.

Voor feit 2 geldt dat verdachte er vanuit mocht gaan dat het springkussen, dat zij van Sidijk heeft afgenomen, volgens de regels gecertificeerd was en dat Sidijk daarvoor zorg had gedragen. Er stond een nummer van een daadwerkelijk uitgegeven verzamelcertificaat op het springkussen. Verdachte ging ervan uit - en mocht er ook redelijkerwijs van uitgaan - dat de keuring dus voorafgaand aan ingebruikname van het springkussen had plaatsgevonden. Verdachte kan daarom niet worden verweten dat zij onvoldoende zorg heeft gedragen voor certificering en moet van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.

Verdachte was niet verplicht om schokabsorberend materiaal rondom het springkussen aan te brengen, omdat die eis geldt voor springkussens met een vrije valhoogte van meer dan 600 mm, en daarvan is hier geen sprake. Verdachte heeft deze norm dan ook niet overtreden en moet hiervan worden vrijgesproken.

Ook de norm van de obstakels (tafels/stoelen) in de vrije valruimte is niet overtreden. De vrije valruimte begint vanaf het platform. Het gaat dan volgens artikel 3.8 van de NEN EN 1176 (2017) om de ruimte die door de gebruiker kan worden ingenomen tijdens een val van een hoger deel van het toestel. De valruimte begint volgens de toelichting vanaf de vrije valhoogte. De valruimte begint dus in dit geval bij het platform. Rond het platform bevonden zich geen obstakels. Daarom moet verdachte ook voor dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.

Oordeel van de rechtbank

Vrijspraak zwaar lichamelijk letsel door schuld (feit 1)

Voor een veroordeling voor dit feit moet bewezen worden dat het (niet) handelen van verdachte heeft geleid tot zwaar lichamelijk letsel bij naam slachtoffer. In de wet en de rechtspraak is bepaald wat wel en wat niet onder zwaar lichamelijk letsel valt. Daarbij kijkt de rechtbank naar de aard van het letsel, de noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel. De rechtbank vindt het letsel van naam slachtoffer ernstig, met nare gevolgen voor hem, maar het voldoet niet aan de eisen voor zwaar letsel in de juridische betekenis ervan. De rechtbank kan op grond van de stukken vaststellen dat de pols werd gegipst, maar niet dat sprake is geweest van een operatie of ander medisch ingrijpen. Ook kan de rechtbank op basis van de medische stukken niet vaststellen dat volledig herstel niet waarschijnlijk is.

Verdachte wordt dus vrijgesproken van feit 1.

Gedeeltelijke veroordeling overtreden voorschriften voor speeltoestellen (feit 2)

De rechtbank vindt bewezen dat verdachte onvoldoende zorg heeft gedragen voor het keuren en het beschikken over een certificaat van goedkeuring van het springkussen en voor het ontbreken van obstakels in de vrije valruimte van het springkussen. Voor het onvoldoende zorgdragen voor een schokabsorberende opvangzone wordt verdachte vrijgesproken.

Certificaat van goedkeuring en voorafgaande keuring

Artikel 14a van de WAS schrijft voor dat degene die een speeltoestel voorhanden heeft over een geldig certificaat van goedkeuring beschikt. Het springkussen in kwestie is een speeltoestel zoals bedoeld in artikel 1 van de WAS. Degene die het speeltoestel voorhanden heeft moet er op grond van artikel 15 van de WAS voor zorgen dat het toestel zo is geïnstalleerd, gemonteerd, getest en geïnspecteerd dat bij gebruik geen gevaar voor de gezondheid of veiligheid van personen bestaat. Verdachte had het springkussen voorhanden waardoor op verdachte een zorgplicht rustte voor de veiligheid daarvan. Deze zorgplicht houdt onder andere in dat het springkussen wordt gekeurd.

De rechtbank stelt op grond van het dossier vast dat het springkussen niet was goedgekeurd voor ingebruikname, en dat verdachte niet over een geldig certificaat van goedkeuring beschikte.

Op 12 oktober 2018 heeft de NVWA het springkussen afgekeurd. Het springkussen is vervolgens in opdracht van verdachte gerepareerd door Sidijk. Op 3 december 2018 is het springkussen teruggeplaatst bij verdachte. Het springkussen is op 25 januari 2019 in opdracht van Sidijk gekeurd door TüV, de aangewezen keuringsinstantie. Hiervan is op 4 februari 2019 rapport uitgebracht. De conclusie van dit rapport is dat het speeltoestel niet voldeed en dat een aantal zaken zo spoedig mogelijk moest worden opgelost.

Op 10 maart 2019, de dag van de val van naam slachtoffer, was het springkussen bij verdachte in gebruik.

Namens verdachte is gezegd dat zij er vanuit ging dat het springkussen gecertificeerd was. De rechtbank vindt dat verdachte zich onvoldoende heeft ingespannen om te controleren of het springkussen inderdaad was gekeurd en gecertificeerd. Het typeplaatje op het speelkussen was niet aan te merken als een certificaat. Door er simpelweg van uit te gaan dat het speelkussen gecertificeerd was, heeft verdachte niet aan haar zorgplicht voldaan en de normen in de tenlastelegging overtreden.

Schokabsorberend bodemmateriaal: vrijspraak

De verplichting om schokabsorberend materiaal aan te brengen in de vrije valruimte staat in artikel 4.2.8.5.2 NEN-EN 1176-1:2008. Deze verplichting geldt alleen als het speeltoestel een vrije valhoogte heeft van meer dan 600 mm. Volgens artikel 3.6 NEN-EN 1176-1:2008 is de vrije valhoogte de grootste verticale afstand vanaf de duidelijk beoogde lichaamsondersteuning tot de opvangzone daaronder. Met de beoogde lichaamsondersteuning worden de oppervlakken waartoe de toegang wordt aangemoedigd bedoeld.

De rechtbank kan niet vaststellen dat de vrije valhoogte van het springkussen hoger is dan 600 mm. In het dossier komen meerdere hoogtes naar voren. Uit het constructiedossier en de tekening van het springkussen blijkt dat het kussen 600 mm of lager was. naam 3 van de NVWA heeft het platform van het springkussen hoger dan 600 mm gemeten. Uit het dossier is niet af te leiden hoe de inspecteur de meting heeft uitgevoerd of hoe hoog het platform volgens de inspecteur dan wel was. De rechtbank kan dus niet vaststellen dat verdachte bij dit springkussen verplicht was de vrije valruimte eromheen van schokabsorberend bodemmateriaal te voorzien. Verdachte wordt van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijgesproken.

Tafels en stoelen in de vrije valruimte

Op grond van artikel 4.2.8.4 NEN-EN 1176-1:2008 mag de verplichte vrije valruimte geen obstakels bevatten waarop een gebruiker kan vallen en letsel kan oplopen. Deze valruimte moet volgens artikel 4.2.8.2.5 NEN-EN 1176-1:2008 ten minste 1.500 mm rondom de verhoogde delen van het speeltoestel uitstrekken.

De rechtbank stelt vast dat op 13 maart 2019 tafels en stoelen binnen 1.500 mm vanaf het springkussen stonden. Ook op 12 oktober 2018 en op 14 november 2018 stonden er obstakels in de vrije valruimte van het springkussen. De rechtbank gaat er daarom van uit dat dat op 10 maart 2019 ook zo was. Om die reden heeft verdachte deze norm overtreden.

Toerekening aan Bal-Lorig

Het ontbreken van een certificaat van goedkeuring, het in gebruik nemen van het speeltoestel zonder voorafgaande keuring en het niet vrij houden van de vrije valruimte zijn aan verdachte als rechtspersoon toe te rekenen, omdat het niet naleven van deze voorschriften in de sfeer van de rechtspersoon heeft plaatsgevonden en de normen aan verdachte als rechtspersoon zijn gericht.

Strafbaarheid van verdachte

Standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte ten aanzien van de keuring en het certificaat voor het springkussen verontschuldigbaar heeft gedwaald, omdat zij mocht vertrouwen op de haar door Sidijk voorgespiegelde feiten. Vanwege de afwezigheid van alle schuld zou verdachte moeten worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

Oordeel van de rechtbank

De rechtbank gaat niet mee in dit betoog van de verdediging. Verdachte had als uitbater van het springkussen een zorgplicht ten aanzien van de veiligheid daarvan. In die hoedanigheid had zij er actief op moeten toezien dat het springkussen voor gebruik werd gekeurd en een certificaat van goedkeuring had. Erop vertrouwen dat de producent één en ander wel geregeld zou hebben, was dus onvoldoende. Van verontschuldigbare dwaling is dan ook geen sprake.

Ook verder is er geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

Bewezenverklaring

  • Feit 2: overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 5 van de Warenwet, begaan door een rechtspersoon.

Strafoplegging

  • Geldboete van € 1.500

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan overtreding van verschillende normen die bedoeld zijn om de veiligheid van gebruikers van speeltoestellen te waarborgen. Verdachte is een professionele en commerciële partij die een speelhal uitbaat. Zij heeft de plicht ervoor te zorgen dat bij gebruik van de speeltoestellen geen gevaar voor de gezondheid of veiligheid van personen bestaat. Door niet te voldoen aan de gestelde normen heeft verdachte deze zorgplicht geschonden. Hierdoor heeft verdachte het vertrouwen dat kinderen en ouders moeten hebben dat kinderen veilig in een speelhal op een speelkussen kunnen spelen, geschonden.

De rechtbank heeft gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken aan rechtspersonen zijn opgelegd. De rechtbank vindt strafverzwarend dat verdachte in beperkte mate verantwoordelijkheid heeft genomen en zich heeft verschuild achter de verantwoordelijkheden van Sidijk, de producent van het springkussen. Daarmee heeft zij zich, ook achteraf, onvoldoende bewust getoond van haar eigen zelfstandige zorgplicht. Bovendien blijkt uit het dossier dat verdachte eerder is gewaarschuwd door de NVWA over het springkussen en dat een en ander niet in orde zou zijn. Verdachte heeft die eerdere waarschuwing onvoldoende aangegrepen om aan de regelgeving te voldoen. In strafverminderende zin weegt de rechtbank mee dat verdachte sinds het ongeluk haar protocollen heeft aangescherpt om beter aan de regelgeving te voldoen.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^