Veroordeling voor medeplichtigheid tot en aan oplichting van een energiemaatschappij

Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 17 december 2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:4533

Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat hij zich als medeplichtige schuldig heeft gemaakt aan oplichting. Gedurende lange tijd heeft de medeverdachte het administratiesysteem van de energiemaatschappij gemanipuleerd, waardoor ten onrechte aan klanten geldbedragen zijn uitgekeerd. De verdachte heeft hierbij een actieve en niet te onderschatten rol gespeeld. Als een soort van intermediair heeft de verdachte klanten van de energiemaatschappij benaderd en te kennen gegeven dat hij ervoor zou kunnen zorgen dat zij van deze energiemaatschappij geld teruggestort konden krijgen. De gegevens van die klanten, waaronder zijn eigen woonadres inbegrepen, heeft hij aan de medeverdachte doorgegeven, die daarmee in staat werd gesteld de energiemaatschappij geld afhandig te maken.

De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit. Daartoe is – op de gronden zoals nader in de pleitnota verwoord – in de kern het volgende aangevoerd. De verdachte dacht dat hij via medeverdachte 1 een legale korting bij energiemaatschappij kon verkrijgen. Bij hem ontbrak de wetenschap dat de door energiemaatschappij uitgekeerde gelden een malafide herkomst hadden. Het feit dat de verdachte na zijn verhoor bij de politie tegen verbalisant heeft verklaard dat hij het gevoel had dat het niet helemaal klopte wat medeverdachte 1 voor hem had gedaan, maakt dat volgens de raadsman niet anders. De verdachte wist immers pas eerst van de oplichting nadat hij daarvan via nieuwsberichten kennis had gekregen. Zijn opmerking tegenover verbalisant moet in dat licht worden bezien. Om voormelde redenen kan het tenlastegelegde opzet op het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend worden bewezen, aldus de raadsman.

Het hof overweegt dienaangaande als volgt.

Evenals de rechtbank stelt het hof op grond van de gebezigde bewijsmiddelen vast dat medeverdachte 1 in de (geautomatiseerde) systemen van energiemaatschappij N.V. binnen diverse klantdossiers, waaronder de klantdossiers van zonnestudio, getuige 2 en echtgenote verdachte, correcties op de jaarafrekeningen heeft doorgevoerd, inhoudende dat het eerder vastgestelde en aan de betreffende klanten in rekening gebrachte energieverbruik naar beneden werd bijgesteld. Met zijn handelen heeft medeverdachte 1 binnen die geautomatiseerde systemen de indruk doen ontstaan dat de betreffende klanten recht hadden op restitutie van de door hen teveel betaalde energiekosten. In werkelijkheid was dit echter niet het geval. Uit de bewijsmiddelen volgt dat de correcties van medeverdachte 1 ook daadwerkelijk hebben geleid tot de uitbetaling van substantiële geldbedragen door energiemaatschappij aan de klanten uit de voornoemde klantdossiers. Het hof merkt de voormelde gedragingen van medeverdachte 1 aan als listige kunstgrepen en komt tot de conclusie dat hij hiermee energiemaatschappij heeft bewogen tot het overboeken van de geldbedragen op de bankrekeningen van genoemde klanten.

Uit de getuigenverklaringen van getuige 1 en getuige 2 volgt dat de verdachte deze klanten van energiemaatschappij heeft benaderd en te kennen heeft gegeven dat hij ervoor kon zorgen dat energiemaatschappij geld terug kon storten. Even later zijn daadwerkelijk door energiemaatschappij bedragen uitgekeerd, aldus beide getuigen. Hetzelfde volgt uit de daaromtrent opgemaakte processen-verbaal van bevindingen. Voorts heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij getuige 1 en getuige 2 kent en dat hij in het verleden contact met hen heeft onderhouden. Naar het oordeel van het hof kan het, gelet op het voorgaande, daarom niet anders zijn dan dat de verdachte aan medeverdachte 1, die de correcties op de jaarafrekeningen heeft doorgevoerd, de gegevens van genoemde klanten aan medeverdachte 1 heeft doorgegeven.

Hetzelfde heeft te gelden voor wat betreft het klantdossier echtgenote verdachte, zijnde de echtgenote van de verdachte. Uit de eigen verklaring van de verdachte volgt dat hij via medeverdachte 1 geld heeft teruggekregen van energiemaatschappij. Dat energiemaatschappij daadwerkelijk tot uitbetaling naar aanleiding van een gecorrigeerde jaarnota over is gegaan, volgt ook uit het daaromtrent opgemaakte proces-verbaal van bevindingen. De verdachte heeft buiten het verhoor om erkend dat hij ‘wist dat het niet klopte’ wat medeverdachte 1 voor hem deed. Het hof ziet geen reden om de verdachte niet te houden aan deze tegenover de verbalisant gedane uitlating. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de verdachte eerst pas in hoger beroep de stelling heeft betrokken dat zijn verklaring destijds was ingegeven door wetenschap achteraf. Die stelling overtuigt het hof geenszins. Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte, die geen medewerker was van energiemaatschappij, immers klanten van dat bedrijf benaderd onder de mededelingen dat hij ‘een hoge man bij energiemaatschappij kende die geld kon regelen’ en dat de verdachte ‘kon regelen dat er een speciaal tarief gehanteerd zou worden’. Deze gang van zaken wijkt dusdanig af van hetgeen normaliter bij aanbiedingen door energiemaatschappijen pleegt te gebeuren, dat het handelen van de verdachte bezwaarlijk anders kan worden opgevat dan dat hij het opzet had zich in te laten met de oplichtingspraktijken van medeverdachte 1.

Het hof vermag, anders dan de verdediging nog ten verwere heeft aangevoerd, voorts niet in te zien om welke reden getuige 1 een onwaarachtige verklaring heeft afgelegd, temeer nu hij door zijn afgelegde verklaring ook zichzelf heeft belast en hij daardoor ongetwijfeld de onterecht ontvangen gelden van energiemaatschappij zou moeten gaan terugbetalen, alsmede omwille van het feit dat zijn verklaring over het optreden van de verdachte als intermediair voor medeverdachte 1 steun vindt in de overige bewijsmiddelen.

Het vorenoverwogene leidt het hof tot het oordeel dat de rol van de verdachte in de constellatie van oplichtingshandelingen als die van medeplichtige moet worden beschouwd.

Het hof verwerpt mitsdien het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging in al zijn onderdelen.

Bewezenverklaring

  • een taakstraf van 100 uur waarvan 40 uur voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar

Strafoplegging

  • medeplichtigheid tot en aan oplichting.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^