Verdachte heeft geen belang bij cassatie wanneer hof vordering toewijst van niet opnieuw in hoger beroep gevoegde benadeelde partij
/Parket bij de Hoge Raad 7 april 2020, ECLI:NL:PHR:2020:345
Het gerechtshof heeft de verdachte wegens valsheid in geschrift, meermalen gepleegd veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij A gedeeltelijk toegewezen en een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Middel
Het derde middel bevat de klacht dat het oordeel van het hof dat de benadeelde partij A B.V. ontvankelijk is in haar vordering getuigt van een onjuiste uitleg van art. 421, derde lid, Sv, althans dat dit oordeel onbegrijpelijk dan wel ontoereikend gemotiveerd is.
Conclusie AG
In eerste aanleg heeft A B.V. zich als benadeelde partij gevoegd en schadevergoeding gevorderd tot een bedrag van €22.400. In het proces-verbaal van de terechtzitting van de politierechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 21 april 2017 in de strafzaak met parketnummer 05/236627-16, is aangetekend het mondeling vonnis, waarbij de benadeelde partij A B.V. in haar vordering niet-ontvankelijk is verklaard.
Voor de fase van het hoger beroep bevat het dossier de volgende relevante stukken:
(i) Een brief van 1 september 2017 van het ressortsparket, vestiging Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem, aan E t.a.v. betrokkene 2 (…) met als onderwerp “ontvangstbevestiging strafdossier en informatie over uw verzoek tot schadevergoeding” en als bijlagen “wensenformulier en antwoordenveloppe”.
(ii) Een bijlage bij de hiervoor genoemde brief betreffende gegevens slachtoffer, niet bestemd voor het strafdossier. Hierin staat:
“Slachtoffer natuurlijk persoon;
Naam: E ”
(iii) Een wensenformulier van 12 september 2017 dat bij het slachtofferinformatiepunt is ingekomen op 20 september 2017 met als kenmerk: Diefstal E. Hierin staat (voorgedrukt): “In de hoger beroepszaak met bovengenoemd kenmerk ben ik betrokken en ik heb eerder een verzoek tot schadevergoeding ingediend.” De (voorgedrukte) zin “Ik wens mijn eerder ingediende verzoek tot schadevergoeding te handhaven”, is aangekruist.
(iv) Een brief van het ressortsparket, vestiging Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem, van 2 januari 2018 aan E, t.a.v. betrokkene 3, c-straat 1, postcode plaats met als kenmerk: 21-002412-17; 05-236627-16 eerste behandeling strafzaak verdachte. Feitgegevens: Wijchen, omstreeks de periode van 2 oktober 2015 tot en met 6 oktober 2015. Onderwerp: zittingsinformatie en uw verzoek tot schadevergoeding.
Art. 421, derde lid, Sv houdt in dat voor zover de gevorderde schadevergoeding niet is toegewezen de benadeelde partij zich binnen de grenzen van haar eerste vordering in hoger beroep kan voegen. Zij dient zich daartoe opnieuw te voegen. Deze herhaalde voeging geschiedt op dezelfde wijze als een voeging in eerste aanleg, dus door de indiening van een voegingsformulier of door opgave van de vordering ter terechtzitting. Voor de opgave van de vordering en de gronden daarvan kan de benadeelde partij volstaan met verwijzing naar haar vordering in eerste aanleg. De benadeelde partij die zich niet in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd, is daartoe onbevoegd in hoger beroep (art. 421, eerste lid, Sv).
De politierechter heeft de benadeelde partij A B.V. in haar vordering niet-ontvankelijk verklaard. Toewijzing van de vordering was aldus slechts mogelijk indien A B.V. zich opnieuw als benadeelde partij zou voegen.
Uit de aangifte door betrokkene 2 blijkt dat betrokkene 3 de directeur is van A B.V. In zijn telefonische getuigenverklaring verklaart betrokkene 3 zelf ook dat hij directeur is van A en dat dit bedrijf is gelegen aan d-straat 1 te plaats (pagina 16 van het dossier). Bij de stukken van het geding bevindt zich een e-mail van 16 maart 2016 (pagina 15 van het dossier) van betrokkene 2 waarin c-straat 1, postcode te Velp als adres van A B.V. wordt vermeld.
Uit de stukken wordt niet duidelijk waarom het ressortsparket Arnhem-Leeuwarden in de voorliggende strafzaak E heeft aangeschreven als benadeelde partij. Uit de stukken blijkt niet dat E zich in eerste aanleg heeft gevoegd. Uit de stukken blijkt evenmin dat A B.V. zich in hoger beroep opnieuw heeft gevoegd.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 7 februari 2018 houdt onder meer in dat de voorzitter heeft meegedeeld dat de benadeelde partij, A, haar oorspronkelijke vordering heeft gehandhaafd. Het onderzoek ter terechtzitting is geschorst. Het proces-verbaal van de terechtzitting houdt niet in dat het hof heeft bevolen dat de benadeelde partij (schriftelijk) op de hoogte moet worden gebracht van de nadere terechtzitting.
Het bestreden arrest houdt ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij het volgende in:
“Vordering van de benadeelde partij A
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt €17.400 aan materiele schade en €5.000 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks materiele schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Het hof ziet geen reden tot toewijzing van de gevraagde immateriële schade omdat niet onderbouwd is op welke wijze de benadeelde immateriële schade heeft geleden. Het hof zal dit onderdeel van de vordering afwijzen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.”
Het oordeel van het hof dat A B.V. zich in hoger beroep heeft gevoegd door haar vordering te handhaven en daarom in haar vordering kan worden ontvangen, is niet begrijpelijk. Uit de stukken blijkt immers niet dat deze vennootschap zich in hoger beroep opnieuw als benadeelde partij heeft gevoegd.
Het middel klaagt daarover op zichzelf terecht.
Tot cassatie hoeft het voorafgaande niet te leiden. Daarbij merk ik op dat het hof ten behoeve van A een schadevergoedingsmaatregel heeft opgelegd voor hetzelfde bedrag als de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij. Het hof had als gevolg van processuele beperkingen die aan de beoordeling van de vordering van de benadeelde partij in de strafzaak zijn gesteld, de vordering niet mogen toewijzen. Die processuele beperking geldt evenwel niet voor de beslissing over het al dan niet opleggen van een schadevergoedingsmaatregel. Deze maatregel kan ook worden opgelegd als geen sprake (meer) is van voeging als benadeelde partij of als de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk wordt verklaard. Het oordeel van het hof dat A als gevolg van het bewezen verklaarde handelen een bedrag van €17.400 aan materiële schade heeft geleden, is niet onbegrijpelijk. Ik verwijs in dit verband naar de inhoud van de bewijsmiddelen 1 en 3. Het standpunt van de stellers van het middel, dat de begrijpelijkheid van het oordeel van het hof over de schadevergoedingsmaatregel sterk verband houdt met het oordeel over de ontvankelijkheid van de benadeelde partij in haar vordering, deel ik niet.
Het voorafgaande betekent dat een vernietiging door de Hoge Raad van de beslissing van het hof tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij de verplichting voor de verdachte tot betaling van de ter zake van dezelfde feiten en voor een gelijk bedrag opgelegde verplichting tot betaling aan de Staat in stand laat. Aldus heeft de verdachte in cassatie niet een voldoende in rechte te respecteren belang bij zijn klacht over de genoemde beslissing van het hof. Ik merk daarbij nog op dat geen sprake is van een (gegronde) klacht over de verschuldigdheid van het in de opgelegde schadevergoedingsmaatregel begrepen schadebedrag.
Het middel kan niet tot cassatie leiden.
Lees hier de volledige conclusie.