Veroordeling bedrijf voor afleveren van waren waarvan zij wist dat deze schadelijk zijn voor het leven of gezondheid en verzwijgen schadelijke karakter

Rechtbank Overijssel 16 maart 2023, ECLI:NL:RBOVE:2023:957

 De verdachte rechtspersoon heeft een partij strooiers met kruiden en specerijen van bedrijf 1 in ontvangst genomen ter vernietiging vanwege potentiële glascontaminatie. In verschillende strooiers is daadwerkelijk glas aangetroffen. Voedselveiligheid is een groot goed en van eminent belang voor de volksgezondheid, waarmee zeer zorgvuldig moet worden omgegaan, ook door degenen die direct of indirect in de afvalverwerking van voedingsmiddelen werkzaam zijn. Verdachte heeft dit belang ernstig veronachtzaamd en daarmee gezondheidsrisico’s in het leven geroepen. Consumenten dienen erop te kunnen vertrouwen dat levensmiddelen die te koop worden aangeboden veilig zijn. Verdachte heeft op grove wijze het vertrouwen van de consument in de veiligheid van levensmiddelen geschaad en de algemene volksgezondheid ernstig in gevaar gebracht. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift door het opmaken van valse vernietigingsverklaringen en het gebruiken daarvan in het handelsverkeer. Verdachte heeft met haar handelwijze het vertrouwen in het maatschappelijk verkeer dat dergelijke documenten naar waarheid worden ingevuld op ernstige wijze beschaamd.

Tenlastelegging

  • feit 1: al dan niet samen met anderen flesjes/potjes met kruiden die glasscherven (konden) bevatten van het merk bedrijf 1 heeft verkocht, terwijl hij wist dat deze waren voor het leven of de gezondheid schadelijk zijn en die schadelijkheid heeft verzwegen (primair), dan wel het al dan niet samen met anderen aan haar schuld te wijten is geweest dat deze flesjes/potjes werden verkocht zonder dat de koper of verkrijger met de schadelijkheid bekend was (subsidiair);

  • feit 2: al dan niet samen met anderen vernietigingsverklaringen valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst en/of daarvan opzettelijk gebruik heeft gemaakt als ware deze echt en onvervalst;

  • feit 3: al dan niet samen met anderen, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valse en/of vervalste begeleidingsbrieven en weegbonnen als ware deze echt en onvervalst.

Inleiding

Op 25 maart 2020 haalde voedingsmiddelenproducent bedrijf 1 door middel van een terughaalactie (‘recall’) een vijftal soorten strooiers met kruiden en specerijen uit de markt in verband met potentiële glascontaminatie.2 Vanwege een productiefout was er een kans dat de strooiers glasdeeltjes loslieten van de bovenrand van de glazen verpakking, onder de dop.

De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit heeft op 26 maart 2020 een publiekswaarschuwing over het onveilige en risicovolle voedsel doen uitgaan.4 bedrijf 1 heeft de strooiers van alle batchcodes waarin de glazen verpakking met de productiefout zijn gebruikt (in totaal 323.652 stuks) op 23 en 24 november 2020 ter vernietiging laten afvoeren naar verdacht bedrijf .5

Op 27 maart 2021 ontving de NVWA een anonieme melding over de winkel bedrijf 5 gelegen aan adres 2 in vestigingsplaats. Deze winkel betrof een pand waar men een zogenaamde ‘winkelkast’ kon huren. In een winkelkast kan een huurder gebruikte, nieuwe of zelfgemaakte spullen te koop aanbieden. De melder gaf aan dat in één van de winkelkasten strooiers van bedrijf 1 te koop werden aangeboden welke – blijkens de publiekswaarschuwing van de NVWA – afkomstig zouden zijn uit de recall partij vanwege glascontaminatie. De melder gaf tevens aan dat hij zes strooiers had gekocht en bij gebruik zijn vinger en tong had opengehaald.6 Naar aanleiding hiervan werd door de divisie Inlichtingen- en Opsporingsdienst (IOD) van de NVWA het strafrechtelijk opsporingsonderzoek ‘Charleston’ opgestart.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft overeenkomstig zijn overgelegde pleitnota integrale vrijspraak bepleit. Daartoe is het volgende – verkort weergegeven – aangevoerd.

Feit 1

De raadsman heeft aangevoerd dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat waaruit kan worden afgeleid dat (1) de strooiers van bedrijf 1 ‘glasscherven’ bevatten, zoals vermeld in de tenlastelegging, (2) de strooiers kunnen worden aangemerkt als ‘schadelijk’ in de zin van de artikelen 174 en 175 van het Wetboek van Strafrecht en (3) Verdachte de strooiers heeft verkocht, te koop heeft aangeboden of heeft afgeleverd.

Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen omdat geen sprake is van medeplegen.

Feit 2

De raadsman heeft aangevoerd dat in de vernietigingsverklaringen geen sprake is geweest van een ondubbelzinnige uiteenzetting in strijd met de waarheid, nu op die verklaringen – waarbij gebruik werd gemaakt van een standaard-sjabloon met een vaste tekst – is vermeld dat verdacht bedrijf. de producten ‘zal laten verwerken’ en dat er geen enkele twijfel over bestond dat de strooiers nog niet waren vernietigd op het moment van schrijven maar dat deze zouden worden vernietigd. Het in de verklaring ‘zwevende’ woord ‘vernietigd’, maakt dat volgens de raadsman niet anders.

Feit 3

De raadsman heeft aangevoerd dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat de begeleidingsbrieven en weegbonnen vals waren.

Oordeel rechtbank

Wetenschap

De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of Verdachte wist dat de door hem afgeleverde strooiers van bedrijf 1 schadelijk waren. Het bestanddeel ‘wetende dat’ ziet op het gegeven dat de Verdachte met de schadelijke aard van de waren bekend is en is een uitdrukking van opzet die ook het voorwaardelijk opzet omvat. Voldoende is dus dat vast komt te staan dat Verdachte zich bewust was van de aanmerkelijke kans dat de strooiers schadelijk waren en deze kans ook bewust heeft aanvaard.

medeverdachte 5 heeft ter zitting van 23 januari 2023 verklaard dat op het moment dat de strooiers door bedrijf 1 aan verdacht bedrijf. werden aangeboden ter vernietiging, ook de reden voor de vernietigingsopdracht werd gemeld. De rechtbank stelt op grond daarvan vast dat Medeverdachte 5 wist dat de door bedrijf 1 aan verdacht bedrijf. aangeboden partij strooiers met kruiden en specerijen vernietigd moest worden omdat er sprake was van glascontaminatie. Behalve dat het een feit van algemene bekendheid is, moet Verdachte hebben geweten dat glas in voedingsmiddelen schadelijk is voor het leven of de gezondheid althans heeft Verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat die strooiers schadelijk waren voor het leven of de gezondheid.

Dat schadelijke karakter verzwijgende

Resteert de vraag of Medeverdachte 5 voor Medeverdachte 4 en Naam 14 van bedrijf 8, aan wie verdacht bedrijf. de strooiers van bedrijf 1 heeft afgeleverd, het schadelijke karakter van die waren heeft verzwegen in de zin van artikel 174 Sr. De rechtbank stelt hierbij het volgende voorop.

Van verzwijgen in de zin van artikel 174 Sr is sprake indien degene die de voor de gezondheid schadelijke waren levert, de ontvanger omtrent dat schadelijke karakter van de waren niet informeert. Daarbij zal in aanmerking moeten worden genomen dat zulk informeren met zodanige onmiskenbaarheid zal dienen plaats te vinden dat degene aan wie de informatie is verstrekt deze ook kan verwerken en mitsdien daarnaar zal kunnen handelen. Indien degene op wie de informatieverplichting rust, die informatie zo onduidelijk of terloops verstrekt dat hij ernstig rekening moet houden met de aanmerkelijke kans dat de ontvanger van de schadelijke waren die informatie niet bereikt, zal evenzeer sprake zijn van verzwijgen als in het betreffende artikel bedoeld, als in het geval iedere informatieverstrekking wordt nagelaten.

Daderschap verdacht bedrijf

De rechtbank stelt voorop dat een rechtspersoon als dader van een strafbaar feit kan worden aangemerkt indien de gedraging in redelijkheid aan de rechtspersoon kan worden toegerekend. Die toerekening is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Een dergelijke gedraging kan in beginsel worden toegerekend aan de rechtspersoon. Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon kan sprake zijn indien zich een of meer van de navolgende omstandigheden zich voordoen:

  • het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon;

  • de gedraging past in de normale bedrijfsvoering of taakuitoefening van de rechtspersoon;

  • de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf of in diens taakuitoefening;

  • de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard. Onder aanvaarden is mede begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kan worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging.

Blijkens het onderzoek naar de website van verdacht bedrijf. houdt zij zich bezig met de inzameling van organische rest- en afvalstoffen die vrijkomen in met name de voedings- en genotmiddelenindustrie, horeca en instellingen. Ook houdt zij zich bezig met de recycling van afval uit de voedingsindustrie: de producten worden getransporteerd naar verwerkende bedrijven die hiervoor speciaal zijn toegerust. Tevens zorgt verdacht bedrijf. voor afvoer van organisch afval (verpakt en onverpakt) en worden alle afvalstromen die door verdacht bedrijf. worden verwerkt opgenomen in de groene afvalstroom en komen niet weer in de voedselketen terecht zoals wettelijk voorgeschreven. Aangezien de desbetreffende waren door bedrijf 1 aan verdacht bedrijf. waren aangeboden om te (laten) vernietigen, uit het dossier volgt dat bedrijf 1 vaker partijen aanbood aan verdacht bedrijf. en verdacht bedrijf. (veelal) als tussenpersoon voor vernietiging bestemde partijen doorlevert aan (rest)verwerkers, is de rechtbank van oordeel dat de verboden gedraging zoals hiervoor beschreven aan verdacht bedrijf. kan worden toegerekend aangezien de gedraging is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Immers is de gedraging verricht door Medeverdachte 5 als functionaris van verdacht bedrijf ., past de gedraging in de normale bedrijfsvoering of taakuitoefening van de rechtspersoon en is de gedraging de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf.

Naast het daderschap van de rechtspersoon dient ook het in de tenlastelegging vereiste opzet te kunnen worden vastgesteld bij de rechtspersoon. In het algemeen zal opzet van een leidinggevende functionaris of persoon met feitelijk gezag steeds kunnen worden toegerekend. Van feiten of omstandigheden waarom dat in dit geval anders zou zijn, is niet gebleken.

Medeverdachte 5 kan naar het oordeel van de rechtbank worden aangemerkt als leidinggevende functionaris, in welke hoedanigheid hij de verboden gedraging heeft verricht.

Uit de historie van uitgetreden functionarissen van verdacht bedrijf. blijkt dat Medeverdachte 5 van 27 juli 2007 tot en met 15 oktober 2014 algemeen directeur was van dit bedrijf. Sinds 26 oktober 2020 is – via een tweetal tussenliggende bedrijven – Naam 1 directeur van verdacht bedrijf. Naam 1 verklaarde dat hij directeur van verdacht bedrijf. is geworden omdat verdacht bedrijf. anders haar VIHB-registratie zou verliezen. Medeverdachte 5 verklaarde dat verdacht bedrijf. haar VIHB-registratie zou verliezen omdat hij geen Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) zou krijgen in verband met een lopende rechtszaak. Om die reden is vervolgens Naam 1 (indirect) bestuurder geworden en de aandelen gaan houden van verdacht bedrijf.

Op de vraag waaruit zijn werkzaamheden binnen verdacht bedrijf. bestonden, antwoordde Medeverdachte 5 : ‘Op papier niks. In praktijk alles’. Medeverdachte 5 verklaarde verder dat hij vóór 19 april 2021 binnen verdacht bedrijf. alle belangrijke beslissingen nam. Dit strookt met de verklaring van Naam 1, dat hij tot 19 april 2021 op de auto zat en geen weet had van wat er intern gebeurde. Daarnaast verklaarden Naam 22 en Naam 8, medewerkers van bedrijf 1, dat zij met betrekking tot de partij te vernietigen strooiers met kruiden en specerijen contact hadden met Medeverdachte 5 en dat hij de contactpersoon voor verdacht bedrijf. was.

De rechtbank stelt vast dat ten tijde van het ten laste gelegde Naam 1 weliswaar op papier de bestuurder/directeur van verdacht bedrijf. was, maar in de praktijk Medeverdachte 5 zich in alle opzichten bezig hield met de feitelijke, alledaagse, bedrijfsvoering, in dat verband beslissende zeggenschap had en dus de feitelijke bestuurder was. Ook was hij degene die namens verdacht bedrijf. contact onderhield met bedrijf 1 over de te vernietigen partij strooiers met kruiden en specerijen.

Medeverdachte 5 heeft de verboden gedraging – i.e. het afleveren van strooiers die vernietigd moesten worden aan bedrijf 8 – opzettelijk verricht, terwijl hij wist dat sprake was schadelijke waren, zoals hiervoor is overwogen.

Gelet op het voorgaande kan het opzet van Medeverdachte 5, als leidinggevende functionaris, worden toegerekend aan verdacht bedrijf .

Medeplegen

Tot slot dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of de Verdachte zich als medepleger schuldig heeft gemaakt aan de bewezen verklaarde gedraging. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.

De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tezamen en in vereniging plegen met Medeverdachte 5. Anders dan de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat de enkele omstandigheid dat de verboden gedraging van Medeverdachte 5, als leidinggevende functionaris, aan Verdachte (de rechtspersoon verdacht bedrijf) kan worden toegerekend, niet meebrengt dat Verdachte het strafbare feit in een bewuste en nauwe samenwerking met Medeverdachte 5 heeft gepleegd (vgl. HR 18 december 2012, ECLI:NL:2012:BX5140). Ook overigens is op grond van het dossier niet gebleken van een zodanige samenwerking met één of meer anderen. De rechtbank acht daarom het onder 1 primair ten laste gelegde medeplegen niet wettig en overtuigend bewezen.

Feit 2

De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van valsheid in geschrift ingevolge artikel 225 Sr sprake moet zijn van een valselijk opgemaakt of vervalst geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, waarbij het oogmerk van de dader moet zijn gericht op het als echt en onvervalst gebruiken of door anderen doen gebruiken van dit geschrift. Volgens vaste jurisprudentie houdt gebruiken in ‘elk gebruik in het maatschappelijk verkeer, waarbij sprake is van misleiding en waaruit enig nadeel kan ontstaan’.

Valselijk opgemaakte vernietigingsverklaringen

Uit de feitelijke vaststellingen, zoals hiervoor weergegeven, blijkt dat er in totaal zes vernietigingsverklaringen zijn aangetroffen welke afkomstig waren van verdacht bedrijf. Op iedere verklaring is vermeld dat verdacht bedrijf. garandeert dat zij de producten ‘zal laten verwerken’ en dat deze op geen enkele manier onbewerkt opnieuw op de markt zullen worden gebracht. Onderaan iedere vernietigingsverklaring staat: ‘Vernietigd’. Alle vernietigingsverklaringen zijn ondertekend door of namens Medeverdachte 5, waarbij is vermeld ‘directeur verdacht bedrijf ’. Gelet hierop stelt de rechtbank vast dat de verklaringen dienden als bewijs van vernietiging van een door verdacht bedrijf. ontvangen partij producten.

Door de raadsman is betoogd dat gelet op de tekst waaruit blijkt dat verdacht bedrijf. de producten ‘zal laten vernietigen’, het woord ‘vernietigd’ niet moet worden gezien als een feitelijke bevestiging van vernietiging. De rechtbank is van oordeel dat het voltooid deelwoord ‘vernietigd’ bewust de indruk wekt dat de bedoelde producten daadwerkelijk vernietigd zijn, terwijl de vernietiging in werkelijkheid (nog) niet had plaatsgevonden. In de bewoordingen ‘valselijk opgemaakt’ lig besloten dat de Verdachte opzet moet hebben gehad op het valselijk opmaken van een geschrift. Wat er ook zij van het antwoord op de vraag of op het moment waarop de vernietigingsverklaringen werden opgemaakt bij Verdachte de intentie bestond om de betreffende zaken niet te (laten) vernietigen, naar het oordeel van de rechtbank heeft Verdachte met de vermelding van het woord “vernietigd” doelbewust de indruk willen wekken dat de producten op moment van schrijven al waren vernietigd opdat de door verdacht bedrijf. verstrekte facturen ter zake van de vernietiging spoedig zouden worden betaald door bedrijf 1 en bedrijf 2 terwijl zij niet van de valsheid op de hoogte waren. Dat bij bedrijf 1 en bedrijf 2 niet alleen de indruk was gewekt dat de partij niet meer op de markt zou komen, maar ook dat de partij feitelijk al was vernietigd, blijkt tevens uit de verklaring die Lukkezen bij de rechter-commissaris heeft afgelegd, waarin hij aangaf dat de vernietigingsverklaring door bedrijf 1 werd opgevat als dat de partij al vernietigd was. Daarbij betrekt de rechtbank dat Verdachte juist en uitsluitend was ingeschakeld om de betreffende partijen daadwerkelijk te (laten) vernietigen.

De verklaring van verdachte, inhoudende, dat is vergeten het woord ‘vernietigd’ uit de vernietigingsverklaring te halen, acht de rechtbank ongeloofwaardig en onaannemelijk, nu het woord ‘vernietigd’ op alle zes vernietigingsverklaringen is vermeld. Het verweer van de raadsman wordt, althans in zoverre, verworpen.

Opzettelijk gebruik maken

Dat verdacht bedrijf. ook daadwerkelijk opzettelijk gebruik heeft gemaakt van de vernietigingsverklaringen volgt uit het feit dat de vernietigingsverklaringen op 1 december 2020, 4 maart 2021 en 16 maart 2021 zijn overgelegd aan bedrijf 1, bedrijf 3, bedrijf 2 en bedrijf 4 en dienden als bewijs dat de producten waren vernietigd.

Daderschap verdacht bedrijf

Het opstellen en gebruiken van vernietigingsverklaringen behoorden tot de activiteiten in het kader van een normale bedrijfsvoering van verdacht bedrijf. en was dienstig aan het bedrijf aangezien zij actief was in de afvalverwerkingssector. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat de gedragingen telkens in de sfeer van de rechtspersoon hebben plaatsgevonden en dat deze aan haar kunnen worden toegerekend.

Naast het daderschap van de rechtspersoon dient ook het in de tenlastelegging vereiste opzet te kunnen worden vastgesteld bij de rechtspersoon. In het algemeen zal opzet van een leidinggevende functionaris steeds kunnen worden toegerekend. Van feiten of omstandigheden waarom dat in casu anders zou zijn, is niet gebleken.

Zoals hiervoor is overwogen, heeft Medeverdachte 5 de ten laste gelegde vernietigingsverklaringen ondertekend, althans deze zijn namens hem ondertekend, en heeft hij deze aldus, terwijl hij wist dat de strooiers niet waren vernietigd, opzettelijk valselijk opgemaakt dan wel doen opmaken. Daarnaast heeft Medeverdachte 5 ze in ieder geval laten versturen met het doel de vernietigingsverklaringen als zijnde echt te doen gebruiken. Gelet op de rol van Medeverdachte 5 als leidinggevende functionaris en feitelijke bestuurder van verdacht bedrijf ., zoals hiervoor beschreven, en in het bijzonder de omstandigheid dat hij de leiding had over de vernietigingsopdracht van bedrijf 1, daartoe de contacten met medewerkers van bedrijf 1 onderhield alsook alle contacten met bedrijf 3 en bedrijf 4 waaronder de met deze partijen gemaakte afspraken over het aanleveren van de vernietigingsverklaringen, kan het niet anders dan dat ook de niet door hemzelf maar door een andere medewerker van verdacht bedrijf. in zijn opdracht ondertekende vernietigingsverklaringen onder zijn auspiciën tot stand zijn gekomen. Gelet op het voorgaande en de leidinggevende rol van Medeverdachte 5 kan ook ten aanzien van feit 2 het opzet van Medeverdachte 5 op de verboden gedragingen worden toegerekend aan verdacht bedrijf.

Medeplegen

De rechtbank is van oordeel dat er geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om vast te kunnen stellen dat er ten aanzien van deze gedragingen tussen Verdachte en een ander een nauwe en bewuste samenwerking heeft bestaan. Anders dan de officier van justitie, is de rechtbank ook in dit verband van oordeel dat Medeverdachte 5 heeft gehandeld als leidinggevende van verdacht bedrijf. en dat niet is bewezen is dat tussen Medeverdachte 5 en verdacht bedrijf. sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking. De rechtbank zal de Verdachte daarom vrijspreken van het onder 2 ten laste gelegde medeplegen.

Feit 3

De rechtbank is van oordeel dat de resultaten van het opsporingsonderzoek weliswaar twijfels doen rijzen over de juistheid en volledigheid van de begeleidingsbrieven en weegbonnen welke in de administratie van verdacht bedrijf. zijn aangetroffen, maar dat dit nog niet betekent dat voornoemde documenten opzettelijk vals of vervalst waren. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat het regelmatig voorkwam dat verschillende vrachten met elkaar werden gecombineerd als een vrachtwagen niet vol was en de begeleidingsbrieven met pen werden bijgewerkt of de wijziging werd doorgevoerd op de begeleidingsbrief van de vracht waarmee werd gecombineerd. Het had op de weg van het Openbaar Ministerie gelegen om nader onderzoek te verrichten naar de juistheid van de gegeven verklaring alsook (onder meer) naar de werking van een weegbrug om te achterhalen hoe het kan dat binnen een zeer kort tijdsbestek (ongeveer 18 seconden) twee weegbonnen zijn afgedrukt. Nu geen nader onderzoek heeft plaatsgevonden, acht de rechtbank het onder 3 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat zij Verdachte daarvan zal vrijspreken.

Bewezenverklaring

  • feit 1 primair: waren verkopen te koop aanbieden, afleveren of uitdelen, wetende dat zij voor het leven of de gezondheid schadelijk zijn en dat schadelijke karakter verzwijgende, begaan door een rechtspersoon;

  • feit 2: valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd en opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.

Strafoplegging

  • Geldboete van €45.000 waarvan €15.000 voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^