Veroordeling directeur duikbedrijf na overlijden ingehuurde duiker
/Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 9 april 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:2356
Een voormalig directeur van een duikbedrijf is in hoger beroep veroordeeld tot een (deels voorwaardelijke) taakstraf. Een duiker die zijn bedrijf had ingehuurd is om het leven gekomen toen hij in 2017 bij duikwerkzaamheden aan de stuw in pleegplaats bovenstrooms werd verrast door een krachtige zuiging. Er bleek een groot gat aan de onderkant van de stuwboog te zitten. Het bedrijf was daar ruim een week tevoren mee bekend. Het hof is van oordeel dat het bedrijf diverse veiligheidsvoorschriften niet heeft nageleefd. Daarmee heeft het bedrijf ook aanmerkelijk nalatig gehandeld en heeft het schuld aan de dood van de duiker. Omdat hij destijds (mede) de feitelijke leiding over het bedrijf had, heeft het hof hem voor deze verwijten aan het bedrijf verantwoordelijk gehouden.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken. Met betrekking tot het onder 1 en 2 tenlastegelegde is aangevoerd dat geen sprake is geweest van een arbeidsplaats in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet omdat de zuidboog buiten de opdracht aan naam bedrijf 1 viel en naam bedrijf 1 het slachtoffer op die plek daarom geen arbeid heeft doen of laten verrichten. Daarnaast is aangevoerd dat verdachte en/of naam bedrijf 1 wel de benodigde voorschriften schriftelijk heeft/hebben vastgelegd. Bovendien is er volgens de raadsvrouw geen sprake geweest van aanmerkelijk nalatig handelen en evenmin van het geven van feitelijke leiding.
Oordeel van het hof
Feit 1: overtreding van artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet
Als feit 1 primair wordt verdachte verweten dat naam bedrijf 1 artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet (hierna: Arbowet) heeft overtreden, waartoe verdachte opdracht of waaraan hij feitelijk leiding zou hebben gegeven. Dit artikel houdt in: ‘het is de werkgever verboden handelingen te verrichten of na te laten in strijd met deze wet of de daarop berustende bepalingen indien daardoor, naar hij weet of redelijkerwijs moet weten, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van een of meer werknemers ontstaat of te verwachten is.
Het openbaar ministerie verwijt naam bedrijf 1 te hebben gehandeld in strijd met een aantal bepalingen uit de Arbowet, die hierna net als in de tenlastelegging per gedachtestreepje aan de orde zullen komen. Of naam bedrijf 1 wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat daardoor levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van één of meer werknemers was te verwachten komt vervolgens aan de orde. Tot slot komt aan de orde of verdachte als opdrachtgever of feitelijk leidinggevende van naam bedrijf 1 kan worden aangemerkt. Allereerst zal de rechtbank overwegingen wijden aan de vraag of sprake is van werkgeverschap en van een arbeidsplaats in de zin van de Arbowet en of naam bedrijf 1 daar arbeid heeft doen of laten verrichten.
Werkgeverschap
Op 8 september 2017 verrichtte slachtoffer zijn werkzaamheden als ZZP’er. In artikel 1 lid 2 onder a van de Arbowet wordt bepaald dat ook al is er geen arbeidsovereenkomst of een publiekrechtelijke aanstelling toch sprake kan zijn van een werkgever-werknemer relatie in de zin van de wet, indien arbeid onder gezag wordt verricht. naam 1 heeft hierover verklaard dat slachtoffer een aantal weken door hen was ingehuurd als ZZP’er en dat zij opdrachten geven aan leden van de duikploeg. 8 naam 2 heeft verklaard dat slachtoffer werd ingehuurd op urenbasis en dat naam bedrijf 1 zijn werkwijze en werktijden bepaalde. 9 Reeds gelet daarop stelt de rechtbank vast dat naam bedrijf 1 als werkgever in de zin van de Arbowet kan worden aangemerkt.
Dat wordt niet anders nu – zoals door de verdediging is gesteld – de werkzaamheden aan de zuidboog niet onder de opdracht van naam bedrijf 1 vielen. Het staat naar het oordeel van het hof immers vast dat slachtoffer de (duik)werkzaamheden die hij heeft verricht bij de stuw, uitvoerde terwijl hij werkzaamheden verrichtte voor naam bedrijf 1.
‘Arbeidsplaats’ en ‘arbeid heeft doen of laten verrichten’
Ingevolge artikel 1, derde lid, aanhef en onder g, van de Arbowet wordt onder arbeidsplaats verstaan: ‘iedere plaats die in verband met het verrichten van arbeid wordt of pleegt te worden gebruikt’.
Vaststaat dat slachtoffer op 8 september 2017 als zelfstandige zonder personeel in opdracht van naam bedrijf 1 bij de stuw van pleegplaats aanwezig was om duikwerkzaamheden uit te voeren. slachtoffer heeft niet alleen bij de noordboog, maar ook bij de zuidboog daadwerkelijk een duikinspectie uitgevoerd. Ongeacht de contractuele bepalingen over de planning van de renovatiewerkzaamheden en het verschil daarbij tussen de noord- en zuidboog, hetgeen daarover (op voorhand) aan (medewerkers van) naam bedrijf 1 is gecommuniceerd en ongeacht wat hierover op 8 september 2017 bekend was bij de aanwezige duikploeg en andere medewerkers, vond die duikinspectie plaats ten behoeve van naam bedrijf 1 en in de sfeer van de onderneming van verdachte. Daarmee heeft naam bedrijf 1 naar het oordeel van het hof arbeid doen of laten verrichten en moet ook de zuidboog derhalve worden aangemerkt als een arbeidsplaats in de zin van artikel 1, derde lid, aanhef en onder g, van de Arbowet. De uitleg die de verdediging aan dit begrip wenst te geven is naar het oordeel van het hof strijdig met de aard en strekking van deze bepaling.
Artikel 5 lid 1 Arbowet
Onder het eerste gedachtestreepje wordt naam bedrijf 1 verweten dat zij in strijd met artikel 5 lid 1 van de Arbowet bij het voeren van het arbeidsomstandighedenbeleid niet in een Risico Inventarisatie en Evaluatie (RI&E) schriftelijk heeft vastgelegd welke risico’s duiken nabij de vizierschuiven van het stuwcomplex voor de werknemers met zich meebracht en welke risico-beperkende maatregelen daartoe genomen zouden moeten worden.
Door de rechter-commissaris is - na daartoe aangedragen te zijn door het Nederlands Duikcentrum en de Stichting Werken Onder Overdruk (SWOD) – de heer naam deskundige, werkzaam bij de Koninklijke Marine, benoemd als deskundige op het gebied van duikarbeid. Op pagina 9 van zijn rapport 10 geeft naam deskundige op de vraag ‘wat zijn de veiligheidsrisico’s betreft het uitvoeren van duikwerkzaamheden bij een sluis-stuwcomplex, het volgende te kennen:
Daaruit blijkt welke risico’s duiken bij vizierschuiven van het stuwcomplex met zich brengt en welke risico-beperkende maatregelen daartoe genomen zouden moeten worden. De rechtbank zal deze tabel als uitgangspunt nemen bij beoordeling van de tenlastelegging.
Over de RI&E van naam bedrijf 1 relateren verbalisanten naam verbalisant 1 en naam verbalisant 2 : ‘Wij, verbalisanten, lazen dat de beschrijvingen algemeen zijn, te weten niet specifiek voor duikwerkzaamheden bij het sluis-stuwcomplexen, zoals het sluis-stuwcomplex te pleegplaats.
In deze RI&E van naam bedrijf 1 van maart 2014 is vermeld dat ‘voor de uitvoering van de werkzaamheden worden waar nodig V&G-plannen opgesteld’ en dat om risico’s bij werkzaamheden zoveel mogelijk te beperken en/of te voorkomen, onder andere een VGM instructieboek is opgesteld.
In het VGM-instructieboek wordt ten aanzien van ‘duikarbeid en caissonarbeid/werken onder overdruk’ vermeld dat hiervoor een separate werkinstructie is opgesteld. In deze werkinstructie staat onder meer vermeld: ‘voor ieder werk wordt een “werkopdracht” opgesteld. Hierin zijn opgenomen: beschrijving werk en bijbehorende gegevens (…). In het VGM-instructieboek is ook opgenomen: ‘indien er bijzondere, specifieke en/of nieuwe risico’s op een project aanwezig zijn, dan wordt er door de leidinggevenden eerst een analyse van deze risico’s gemaakt, namelijk een TRA: taakrisicoanalyse.
Het dossier bevat een ‘F05 TRA Formulier’ van 26 mei 2017 voor project ‘ naam project’. Daarin is vermeld: ‘dit formulier omschrijft aanvullende project specifieke risico’s. Voor standaard risico’s tijdens duikwerkzaamheden zie algemene VGM-documentatie van naam bedrijf 1 ’. In het formulier werden beheersmaatregelen omschreven bij de taakstappen/activiteiten: duiken in besloten ruimte van vizierschuif, scheepvaartbewegingen tijdens duikwerkzaamheden en duiken tijdens hijswerkzaamheden. Het risico van lekkages is hierin niet vermeld.
Daarnaast bevat het dossier een ‘TRA 07’ van 15 augustus 2017 voor ‘duikwerkmontage pleegplaats. De rechtbank constateert dat ook in ‘TRA 07’ het risico van lekkages niet staat vermeld. De ‘TRA 07’ is opgemaakt door naam bedrijf 2. Getuige naam getuige 1, destijds directeur van naam bedrijf 2, heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat bij de allereerste duikwerkzaamheden is gewerkt met de firma naam bergingsbedrijf uit plaats en vervolgens met naam bedrijf 1 : ‘Zij waren er niet op ingesteld om dergelijke risico-inventarisaties te maken. Besloten is toen om de risico-inventarisatie van naam bergingsbedrijf om te bouwen naar naam bedrijf 1.
(.) Aan de hand van de risico inventarisatie van naam bergingsbedrijf en uiteraard ook in overleg met naam bedrijf 1 werd de risico-inventarisatie geschikt gemaakt’. Dat blijkt ook uit de verklaring van getuige naam getuige 2 bij de rechter-commissaris: ‘Ik kan mij herinneren dat naam bedrijf 1 de RIE van naam bergingsbedrijf heeft gehad’.
De rechtbank constateert dat in de taakrisicoanalyse ‘renovatie stuwenensemble locatie 4 (RSN)’ van naam bergingsbedrijf van 17 juli 2016 (op pagina 1345), die zoals is verklaard is omgebouwd naar de TRA van naam bedrijf 1, wel aandacht wordt besteed aan het risico op lekkages en aan de risico-beperkende maatregelen die daartoe moeten worden genomen.
Deze zijn echter niet overgenomen in het formulier ‘TRA 07’ van 15 augustus 2017.
Ook in de andere documentatie van naam bedrijf 1, waaronder de RI&E en in documenten waarnaar de RI&E verwijst, is - naast het risico op lekkages - in het geheel niet schriftelijk vastgelegd welke risico’s het duiken bij vizierschuiven van het stuwcomplex voor werknemers met zich brengt en welke risico-beperkende maatregelen daartoe genomen zouden moeten worden. Dat geldt ten aanzien van zowel de noordzijde van de stuwcomplex pleegplaats - waarop de bovenstaande TRA’s betrekking hebben - als voor de zuidzuide van het stuwcomplex. Voor de zuidboog was helemaal niets vastgelegd, zo blijkt ook uit de verklaring van naam 2.
Artikel 5 lid 1 Arbowet luidt: ‘bij het voeren van het arbeidsomstandighedenbeleid legt de werkgever in een risico inventarisatie en evaluatie schriftelijk vast welke risico’s de arbeid voor de werknemers met zich brengt. Deze risico-inventarisatie en -evaluatie bevat tevens een beschrijving van de gevaren en de risico-beperkende maatregelen en de risico’s voor bijzondere categorieën van werknemers’. Een werkgever blijft hiervoor te allen tijde verantwoordelijk. Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat naam bedrijf 1 niet heeft voldaan aan haar verplichting uit artikel 5 lid 1 Arbowet.
Artikel 8 lid 1 Arbowet
Onder het tweede gedachtestreepje wordt naam bedrijf 1 verweten dat zij in strijd met artikel 8 lid 1 van de Arbowet geen zorg heeft gedragen dat haar werknemers doeltreffend waren ingelicht over de te verrichte duikwerkzaamheden aan dat stuwcomplex en/of over een lekkage aan de zuidboog van de stuwcomplex en/of de daaraan verbonden risico’s en over de te nemen maatregelen die erop gericht waren die risico’s te voorkomen of te beperken.
Dat er geen sprake is geweest van het doeltreffend inlichten van werknemers blijkt uit de verklaring van Persoon 1 : ‘ verdachte zei dat er in de ochtend van mijn klus eerst een werkbespreking over de voortgang van de werkzaamheden zou zijn. Maar die werkbespreking vond niet plaats’ Ook uit de verklaring van Persoon 2 blijkt dat er geen inhoudelijke werkbespreking heeft plaatsgevonden. Verder heeft Persoon 1 verklaard: ‘U vraagt mij of ik aparte instructies heb gehad van naam bedrijf 1. Die heb ik niet gehad.
Uit de offerte van naam bedrijf 1 aan naam bedrijf 2, haar opdrachtgever, blijkt dat ook het ‘verlenen van hand- en spandiensten wanneer er niet gedoken wordt’ behoorde tot de werkzaamheden van naam bedrijf 1 bij de stuwen locatie 2, pleegplaats en locatie 3. Met zo’n ruime omschrijving van de te verrichten werkzaamheden rust op de werkgever een zware plicht om werknemers ter plaatse deugdelijk in te lichten over te verrichten werkzaamheden. Van het doeltreffend inlichten over de te verrichte werkzaamheden is echter geen sprake geweest. Van inlichtingen over de daaraan verbonden risico’s en maatregelen die erop gericht waren om deze risico’s te beperken is (dus) ook geen sprake geweest.
Naam getuige 3, duiker van naam bergingsbedrijf heeft in zijn verhoor verklaard dat zij op 28 augustus 2017 in opdracht van naam bedrijf 4 bodembeschermende platen hebben gelegd aan de lage zijde van de deur die nog in bedrijf was. Nadat alles was dichtgezet, zagen zij nog steeds wervelingen. In de hoek aan de zuidzijde zagen zij nog steeds stroming, ze dachten dat de klep niet dicht was. Toen is het vizier even gelicht en weer gesloten, maar de lekkage bleef. Ze hebben gekeken onder water en zagen dat het water bleef stromen, het stroomde daar te hard. Ze bleven voor hun werkzaamheden op afstand en konden hun werkzaamheden toen uitvoeren. Ze hebben gezegd er is een kleine vervorming in de constructie. Er werd oké gezegd, er zou een melding van worden gemaakt.
Het dossier bevat een e-mail van Persoon 4, die ter plaatse een algemeen coördinerende functie had, van 29 augustus 2017, waarbij het verslag van de ‘start werk bespreking’ als bijlage is toegevoegd. Daarin staat bij pleegplaats onder meer vermeld: ‘Enige stagnatie door constatering van een kleine ‘lekkage’ van de vizierschuif zuid. 27 naam 2 en naam 1 staan als geadresseerden bij deze mail vermeld en naam 1 heeft tijdens de zitting te kennen gegeven de inhoud van deze mail te kennen. Ook kan uit het verhoor van naam 2 door de Inspectie SZW worden opgemaakt dat hij de inhoud van de mail kent.
Persoon 1 heeft hierover verklaard: ‘Ik weet niet eens dat deze informatie bestond.’ en persoon 2: ‘na het ongeval heb ik hierover gehoord’. Ook Persoon 3, de reserveduiker, heeft verklaard dat hij niet bekend was met de lekkage.
In de context van hetgeen hiervoor is overwogen en vastgesteld concludeert de rechtbank dat naam bedrijf 1, door de duikploeg voor regiewerkzaamheden aan het stuwcomplex erop uit te sturen zonder doeltreffende instructies, zulks terwijl zij op de hoogte was van informatie met betrekking tot lekkage waaraan risico’s zijn verbonden, niet heeft voldaan aan haar verplichting uit artikel 8 lid 1 Arbowet. Daaraan doet niet af dat de lekkage zich aan de zuidboog heeft bevonden, aangezien instructies strekkende tot begrenzing van werkzaamheden met betrekking tot een bepaald onderdeel van de stuw evenmin zijn gegeven.
Artikel 3 lid 1 onder a Arbowet
Bij het vierde gedachtestreepje wordt naam bedrijf 1 verweten dat zij in strijd met artikel 3, eerste lid, van de Arbowet heeft gehandeld, door – kort gezegd – geen beleid te voeren dat was ingericht op zo goed mogelijke omstandigheden en het organiseren van de duikarbeid dat daarvan geen nadelige invloed uitging op de veiligheid en gezondheid van werknemers.
Onder dit gedachtestreepje wordt naam bedrijf 1 verder verweten dat zij er geen zorg voor heeft gedragen dat, voordat werd gestart met de werkzaamheden bovenstrooms in de zuidboog, eerst benedenstrooms een inspectie werd uitgevoerd naar de aanwezigheid van stroming en/of zuiging (eerste sub gedachtestreepje).
Over het duiken bij een stuw heeft de heer Persoon 5, penningmeester bij de Nederlandse vereniging van beroepsduikers, verklaard: je gaat sowieso nooit aan de bovenzijde van een stuw duiken. Altijd eerst aan de onderzijde kijken stroomafwaarts’. Ook uit het rapport van naam deskundige blijkt dat niet aan de hoge water zijde van stuwen moet worden gedoken, tenzij vast is komen te staan dat er geen lekkage is. Over de wijze waarop op de aanwezigheid van een lekkage kan worden gecontroleerd schrijft naam deskundige : ‘gebruik “zwaar” voorwerp aan een touw dat je aan lage zijde van de stuw op verschillende dieptes sleept. Indien deze door een stroming “gepakt” wordt, is er ergens een lekkage.’
Uit hetgeen hiervoor bij artikel 5 lid 1 Arbowet is overwogen blijkt dat er bij naam bedrijf 1 geen instructie was dat voor de aanvang van werkzaamheden eerst benedenstrooms een inspectie moest worden uitgevoerd naar de aanwezigheid van stroming en zuiging. Uit de verklaring van Persoon 1 blijkt dat voor de werkzaamheden in de zuidboog op 8 september 2017 niet eerst benedenstrooms een inspectie zoals hierboven beschreven heeft plaatsgevonden.
Gelet daarop stelt de rechtbank vast dat, hoewel dit met het oog op een adequaat onderzoek naar mogelijke risico’s van naam bedrijf 1 als professioneel, specialistisch duikbedrijf verwacht mocht worden, niet benedenstrooms een inspectie als hiervoor bedoeld werd uitgevoerd naar de aanwezigheid van stroming en dat naam bedrijf 1 aldus in strijd met artikel 3 lid 1 onder a Arbowet heeft gehandeld.
Het hof voegt daar aan toe dat verdachte, nu hij wetenschap had van een gevaarlijke situatie bij de zuidboog daar ofwel een eigen inspectie benedenstrooms had moeten uitvoeren zoals hij ook bij de noordboog heeft gedaan, dan wel zijn duikers uitdrukkelijk moeten waarschuwen niet in de buurt van de zuidboog te komen omdat daar mogelijk sprake was van een gevaarlijke situatie die nader onderzocht moest worden. Verdachte heeft dat ten onrechte nagelaten.
Levensgevaar
De rechtbank overweegt dat de voorschriften waar het in dit verband om gaat beogen te voorkomen dat gevaren die aan het verrichten van arbeid verbonden zijn zich realiseren. Een redelijke uitleg daarvan houdt naar het oordeel van rechtbank in dat het bedoelde gevaar ‘ontstaat of te verwachten is’ als arbeid wordt verricht in een situatie waarin levensgevaar of gevaar voor ernstige schade aan de gezondheid van één of meer werknemers bestaat, de werkgever voorschriften heeft geschonden die ertoe strekken te voorkomen dat dit gevaar zich realiseert, en het - gelet op de ernst van die schending - redelijk is het ontstaan of te verwachten zijn van het gevaar aan het schenden van die voorschriften door de werkgever toe te rekenen.
In de werkinstructie van naam bedrijf 1 wordt duikarbeid als ‘zeer risicovol’ omschreven. Uit de verklaring van naam deskundige blijkt bovendien dat het duiken bij stuwen extra risicovol werk oplevert. Niettemin heeft naam bedrijf 1 slachtoffer arbeid laten verrichten zonder te voldoen aan haar verplichtingen uit de Arbowet, zoals hiervoor is vastgesteld.
Daarbij komt dat naam bedrijf 1 als specialistisch duikbedrijf moet worden aangemerkt en in die hoedanigheid ook door naam bedrijf 2 is benaderd. Zo doet naam bedrijf 1 - dat in 1978 is opgericht - zich in haar VGM-instructieboek ook voorkomen: ‘op het gebied van werken op- en onderwater zijn wij de specialist! Dit geldt zowel voor het duikbedrijf als de milieuwerken’. En: ‘door het VGM-systeem worden de regels en procedures vastgelegd om enerzijds de opdrachtgever en anderzijds de medewerker te garanderen dat de opgedragen werkzaamheden op een zodanige wijze worden uitgevoerd dat geen schade ontstaat voor mens, machine en milieu’. Reeds vanwege haar expertise en ervaring had naam bedrijf 1 redelijkerwijs moeten weten dat door het laten verrichten van arbeid zonder te voldoen aan de verplichtingen uit de Arbowet levensgevaar voor slachtoffer was te verwachten.
Opzet
Naar het oordeel van het hof heeft naam bedrijf 1 opzettelijk handelingen verricht en nagelaten in strijd met de hiervoor genoemde bepalingen uit de Arbowet. Dat opzet vloeit voort uit het gegeven dat naam bedrijf 1 wist dat duiken zeer risicovol is. Duiken in een stuwcomplex is bovendien nog risicovoller. Desondanks heeft naam bedrijf 1 haar werknemers niet doeltreffend ingelicht over de te verrichten werkzaamheden en de daarbij horende risico’s en heeft bij de zuidboog geen inspectie naar zuiging en stroming uitgevoerd of laten uitvoeren. Daarnaast is komen vast te staan dat naam bedrijf 1 niet schriftelijk in een RI&E had vastgelegd welke risico’s duiken in een stuwcomplex met zich brengen en welke risico-beperkende maatregelen daartoe genomen moeten worden. Omdat één van de consortiumdeelnemers kritisch was op de RI&E van naam bedrijf 1 is de TRA van naam bergingsbedrijf omgebouwd en door naam bedrijf 1 overgenomen. Juist de risico’s die zagen op het duiken bij een stuw- en sluiscomplex zijn daarin echter niet overgenomen door naam bedrijf 1. naam bedrijf 1 heeft dus bewust nagelaten om adequate veiligheidsmaatregelen te treffen, terwijl zij als werkgeefster bekend mag worden verondersteld met de verplichting tot naleving van de zorgplichten en veiligheidsvoorschriften die op haar rusten op grond van de Arbowet.
Toerekenen
Op grond van artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) kunnen strafbare feiten worden begaan door een rechtspersoon. Hiertoe is van belang of de verboden gedraging in redelijkheid aan de rechtspersoon kan worden toegerekend. Het antwoord op deze vraag hangt af van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt daarbij is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon kan sprake zijn als
1. het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit andere hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon;
2. de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon;
3. de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf;
4. de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard. Onder aanvaarden is mede begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kan worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging.
Samengevat is door naam bedrijf 1 niet in een RI&E schriftelijk vastgelegd welke risico’s het duiken bij een stuw met zich brengt, is er op 8 september 2017 geen zorg voor gedragen dat door werknemers van naam bedrijf 1 eerst benedenstrooms een inspectie werd uitgevoerd naar de aanwezigheid van stroming, maar is de duikploeg direct bovenstrooms te werk gegaan en is de duikploeg daaraan voorafgaand ook niet door naam bedrijf 1 doeltreffend ingelicht over de te verrichten duikwerkzaamheden bij het stuwcomplex in pleegplaats en over een lekkage aan de zuidboog aldaar.
Het nalaten zoals tenlastegelegd is dus ‘uitgevoerd’ door personen (verdachte en naam 1) die dienstig waren voor naam bedrijf 1 als rechtspersoon. De werkzaamheden van slachtoffer c.s. pasten in de normale bedrijfsvoering van naam bedrijf 1 en waren daaraan dienstig. Zij handelden allen ook naar aanleiding van een opdracht die naam bedrijf 1 van naam bedrijf 2 in ontvangst had genomen. Hieruit blijkt dat de rechtspersoon er ook over kon beslissen of deze handelingen al dan niet zouden plaatsvinden. De gedragingen kunnen gezien het bovenstaande aan naam bedrijf 1 worden toegerekend.
Tussenconclusie
Gelet op de hiervoor genoemde bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen acht het hof bewezen dat naam bedrijf 1 opzettelijk arbeid heeft doen laten verrichten in strijd met de artikelen 5, eerste lid, artikel 8, eerste lid, en artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Arbowet, terwijl naam bedrijf 1 had moeten weten dat daardoor levensgevaar voor slachtoffer was te verwachten.
Feitelijke leiding
Verdachte was op 8 september 2017 (middellijk) bestuurder van naam bedrijf 1 en betrokken bij de dagelijkse gang van zaken, en heeft naar het oordeel van het hof feitelijke leiding gegeven aan voormelde strafbare gedragingen. Verdachte heeft feitelijke leiding gegeven aan iets wat specifiek hij zelf – weliswaar binnen de sfeer van de rechtspersoon – heeft nagelaten te doen, aangezien verdachte op 29 augustus 2017 per mail op de hoogte was gesteld van de lekkage in de stuw en daarop geen doeltreffende instructies heeft doorgegeven aan de duikploeg. Naar het oordeel van het hof was de verdachte bevoegd en gehouden om maatregelen te treffen om te voorkomen dat de verboden gedragingen (het nalaten) zich zouden voordoen.
Medeplegen
De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van het ‘tezamen en in vereniging’ plegen van dit feit. Het dossier bevat geen aanknopingspunten dat sprake zou zijn van medeplegen.
Hoewel wellicht meerdere personen onzorgvuldig hebben gehandeld, zijn hun gedragingen van onvoldoende gewicht om een nauwe en bewuste samenwerking tussen die personen vast te kunnen stellen. Van dit deel van de tenlastelegging zal de rechtbank verdachte daarom vrijspreken.
Conclusie
Het hof acht het onder 1 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2: Dood door schuld
Als feit 2 wordt naam bedrijf 1 verweten dat door haar schuld slachtoffer is overleden, waartoe verdachte opdracht of waaraan hij feitelijk leiding zou hebben gegeven. Hiervoor, bij feit 1, is komen vast te staan dat naam bedrijf 1 :
niet in een RI&E schriftelijk heeft vastgelegd welke risico’s duiken nabij de vizierschuiven van dat stuwcomplex voor de werknemers met zich meebracht en welke risico-beperkende maatregelen daartoe genomen zouden moeten worden, en
er niet voor heeft zorggedragen dat haar werknemers doeltreffend waren ingelicht over de te verrichten duikwerkzaamheden aan dat stuwcomplex en over een lekkage aan de zuidboog van dat stuwcomplex en de daaraan verbonden risico’s, alsmede over de maatregelen die erop gericht waren die risico’s te voorkomen en te beperken, en - er niet voor heeft zorggedragen dat alvorens met die duikwerkzaamheden aan de zuidboog van dat stuwcomplex werd gestart door haar werknemers een inspectie benedenstrooms van die stuw werd uitgevoerd naar de aanwezigheid van stroming.
Hiervoor is vastgesteld dat deze gedragingen aan naam bedrijf 1 kunnen worden toegerekend.
Om dezelfde redenen als hiervoor vermeld zal het hof verdachte vrijspreken van medeplegen.
Uit de in de inleiding genoemde bewijsmiddelen, waaronder het schouwverslag van de forensisch arts, en uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant naam verbalisant 3 blijkt dat slachtoffer tijdens duikwerkzaamheden bovenstrooms in de zuigboog als gevolg van de lekkage in de vizierschuif met kracht tegen de stuwwand is gedrukt en vervolgens bekneld is geraakt, waardoor hij is overleden.
De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden is of kan worden bewezen dat de dood van slachtoffer aan de schuld van naam bedrijf 1 is te wijten. Onder schuld als delictsbestanddeel wordt een min of meer grove of aanmerkelijke schuld verstaan; er moet sprake zijn van meer dan alleen onvoorzichtigheid.
De rechtbank is van oordeel dat het handelen van naam bedrijf 1 als aanmerkelijk nalatig moet worden aangemerkt. Naast hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen in het kader van de overtredingen van de voorschriften van de Arbowet, het opzet daarop en het levensgevaar, overweegt zij daartoe nog het volgende.
Omdat duiken risicovol is, mag van werkgevers in de duikbranche een hoge mate van zorgvuldigheid worden verwacht wanneer zij werknemers duikwerkzaamheden laten verrichten, zeker in een stuwcomplex. In het kader van deze verhoogde zorgplicht en daaraan gekoppelde aansprakelijkheid, ook wel ‘Garantenstellung’ genoemd, wordt van werkgevers in de duikbranche verwacht dat zij zich gedragen zoals een redelijk handelende en bekwame beroepsgenoot opereert. Gelet op de verklaring van naam deskundige is de rechtbank van oordeel dat naam bedrijf 1 tekort is geschoten in die zorgplicht. Daarbij heeft de rechtbank er ook acht op geslagen dat duikbedrijf naam bergingsbedrijf - een beroepsgenoot - wel nadrukkelijk oog heeft gehad voor de risico’s voor duikwerkzaamheden bij een stuw, zoals uit het voorgaande blijkt.
Het ongeval zou niet hebben plaatsgevonden wanneer naam bedrijf 1 de risico’s en risicobeperkende maatregelen van duiken bij een stuwcomplex zou hebben vastgelegd in de RI&E, haar werknemers doeltreffend zou hebben ingelicht over de te verrichten duikwerkzaamheden en over het bestaan van een lekkage waar zijzelf kennis van had, en hen benedenstrooms een inspectie had laten uitvoeren naar de aanwezigheid van stroming (ter bepaling van de grootte van die lekkage). In dat geval zou slachtoffer niet bovenstrooms in de zuidboog zijn verrast door de zuiging als gevolg van de lekkage, en vervolgens bekneld zijn geraakt. Het overlijden van slachtoffer staat daarmee in rechtstreeks verband met het niet-naleven van de veiligheidsvoorschriften door naam bedrijf 1. Er bestaat aldus een causaal verband tussen het aanmerkelijk nalatig handelen van naam bedrijf 1 en het levensgevaar.
Mede in aanmerking genomen de voorzienbare en verstrekkende gevolgen die zuiging in een stuwcomplex voor duikers kan hebben, terwijl naam bedrijf 1 heeft verzuimd te doen wat bij uitstek van haar werd verlangd, kan het ingetreden gevolg redelijkerwijs aan haar worden toegerekend. Het is aan naam bedrijf 1 schuld te wijten dat slachtoffer bekneld is geraakt en is overleden.
Verdachte was op 8 september 2017 (middellijk) bestuurder van naam bedrijf 1 en betrokken bij de dagelijkse gang van zaken, en heeft naar het oordeel van de rechtbank (zoals hierboven al is overwogen) feitelijk leiding gegeven aan voormelde strafbare gedraging. Het als feit 2 primair ten laste gelegde kan daarom worden bewezen.
Bewezenverklaring
Feit 1 primair: overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, terwijl verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermaals gepleegd;
Feit 2 primair: aan zijn schuld de dood van een ander te wijten zijn, gepleegd door een rechtspersoon, terwijl verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging.
Strafoplegging
Taakstraf van 140 uur, waarvan 70 uur voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
Lees hier de volledige uitspraak.