Veroordeling rechtspersoon die samen met gemeente Tilburg jarenlang deelnemers aan re-integratieproject verf van treinen heeft laten schuren, waarbij chroom-6 is vrijgekomen

Rechtbank Rotterdam 1 februari 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:601

Bedrijf01 heeft samen met de gemeente Tilburg van 2004 tot 2011 het re-integratieproject tROM uitgevoerd. Tijdens dit project hebben ongeveer 800 werkloze personen – om een uitkering van de gemeente te ontvangen – oude treinstellen van het NSM geschuurd, zodat deze treintoestellen konden worden opgeknapt en tentoongesteld in het Spoorwegmuseum. Nadien, in 2016, is uit onderzoek gebleken dat de verf die van deze treinen werd geschuurd de kankerverwekkende stof chroom-6 bevatte. Dit geldt ook voor de drie treinen die in de bewezenverklaarde periode van 1 maart 2009 tot en met december 2010 zijn geschuurd.

Bedrijf01 en de gemeente Tilburg hebben gedurende het project, anders dan een enkel asbestonderzoek, nooit enig onderzoek laten verrichten naar de mogelijke risico’s van de blootstelling aan de verfstof en het schuurstof, terwijl ook toen al algemeen bekend was dat in oude verf gevaarlijke stoffen zouden kunnen zitten. Zodoende hebben zij een onaanvaardbaar gezondheidsrisico voor de deelnemers aan en medewerkers van het tROM project genomen. De deelnemers moesten veelal acht uur per dag, vijf dagen per week en weken achtereen handmatig of met een schuurmachine chroom-6 bevattende verf van de treinen te schuren, terwijl zij daar onvoldoende voor waren geëquipeerd. Zij hadden geen voorlichting en niet de juiste persoonlijke beschermingsmiddelen gekregen om met chroom-6 te werken en ook de werkplaats van bedrijf01 was niet ingericht op het werken met gevaarlijke stoffen. Bij het schuren kwam een enorme hoeveelheid stof vrij. Deelnemers hebben verklaard dat de loods waarin werd gewerkt verzadigd was van stof, net als de kantine, en dat zij zelf na een werkdag helemaal onder het stof zaten en zwart snot hadden. Zij waren verplicht de schuurwerkzaamheden te doen, omdat hun uitkering anders zou worden gekort of stopgezet.

De rechtbank acht het stuitend dat bedrijf01, die in deze de deskundige was op het gebied van het reviseren van treinen, deze situatie zo lang heeft laten voortduren zonder onderzoek te doen naar mogelijke gezondheidsrisico’s voor de deelnemers, mede gelet op het feit dat voor ‘eigen medewerkers’ van bedrijf01 die in een nabijgelegen loods aan treinen werkten wel alle voorzieningen werden getroffen om op een veilige manier te werken.

Gezien het vorenstaande is bedrijf01 ernstig tekortgeschoten in haar zorgplicht jegens de deelnemers aan en medewerkers van het tROM project. Zij was (mede)verantwoordelijk voor hun werkomstandigheden en veiligheid, maar heeft verzuimd ervoor zorg te dragen dat afdoende maatregelen werden genomen om de gevaren van het werken met de gevaarlijke en kankerverwekkende stof chroom-6 te beperken en dat aldus de deelnemers en medewerkers van het project op een veilige manier en in een veilige omgeving hun werk konden verrichten.

Ontvankelijkheid officier van justitie t.a.v. feit 1

Standpunt verdediging

De officier van justitie is niet-ontvankelijk in de vervolging van feit 1, omdat het recht tot strafvordering is vervallen door verjaring. Voor het tenlastegelegde feit geldt op grond van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving (hierna ook: Wet aanscherping SZW) een verjaringstermijn van zes jaren. Er is sprake van een voortdurend delict, waardoor de verjaringstermijn is aangevangen op de dag na het einde van de tenlastegelegde periode, dus op 1 januari 2011. Omdat de verjaring in de zes jaren nadien niet is gestuit, is het feit sinds 1 januari 2017 verjaard.

Standpunt officier van justitie

Het openbaar ministerie is ontvankelijk in de vervolging van feit 1. Er is geen sprake van verjaring. Met ingang van 1 januari 2013 is artikel 32 Arbeidsomstandighedenwet (hierna: Arbowet) gewijzigd, waardoor het strafmaximum voor overtreding van dat artikel is verhoogd en de verjaringstermijn twaalf in plaats van zes jaren is geworden. De Wet aanscherping SZW heeft wel artikel 32 Arbowet, maar niet de strafbaarstelling en strafmaat daarvan in de Wet op de economische delicten (hierna: WED) gewijzigd, zodat de Wet aanscherping SZW niet van toepassing is ten aanzien van de verjaringstermijn van artikel 32 Arbowet. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat een verandering van wetgeving met gevolgen voor de verjaring direct van toepassing is. De verjaring is gestuit door het uitbrengen van de dagvaarding op 2 maart 2021. Dat betekent dat de gemeente Tilburg vervolgd kan worden voor overtreding van artikel 32 Arbowet vanaf maart 2009, zoals aan haar ten laste is gelegd.

Beoordeling

Op grond van de relevante wetsartikelen kunnen de volgende conclusies worden getrokken.

In de tenlastegelegde periode van 1 maart 2009 tot en met 31 december 2010 kon overtreding van artikel 32 Arbowet worden bestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren. Op grond daarvan bedroeg de verjaringstermijn van dit feit zes jaren. Lopende deze verjaringstermijn, op 1 januari 2013, is de verjaringstermijn van artikel 32 Arbowet veranderd van zes in twaalf jaren.

Beoordeeld moet worden of de nieuwe verjaringstermijn al dan niet is gaan gelden voor het tenlastegelegde feit.

De wijziging van de verjaringstermijn van artikel 32 Arbowet is terug te voeren op de Wet aanscherping SZW, die op 1 januari 2013 in werking is getreden. Anders dan de officier van justitie heeft aangevoerd is door deze wet niet alleen artikel 32 Arbowet gewijzigd, maar ook de strafbaarstelling van dit artikel in de WED. Artikel XX van de Wet aanscherping SZW heeft de WED gewijzigd in die zin dat overtreding van artikel 32 Arbowet strafbaar werd gesteld in artikel 1, onder 1° WED en niet langer in artikel 1, onder 3° WED. Door de Wet aanscherping SZW is dus de maximaal op te leggen straf voor overtreding van artikel 32 Arbowet zes in plaats van twee jaren gevangenisstraf geworden, met als gevolg dat de verjaringstermijn twaalf jaren is geworden.

De wetgever heeft in de Wet aanscherping SZW overgangsrecht opgenomen. In artikel XXV is bepaald dat op ‘strafbare feiten voorzien bij of krachtens wetten die door de Wet aanscherping SZW zijn gewijzigd’ en die zijn gepleegd vóór de inwerkingtreding van deze wet, het toen geldende recht van toepassing blijft en dat dit ook geldt voor rechtsgevolgen die daaraan zijn verbonden. Het overgangsrecht van de Wet aanscherping SZW ziet dus zowel op artikel 32 Arbowet, de verbodsbepaling, als op artikel 1 WED, de strafbaarstelling van overtreding daarvan. Dit betekent ten aanzien van het tenlastegelegde feit dat na 1 januari 2013 voor feiten vóór die datum gepleegd het ‘oude’ recht is blijven gelden, te weten een strafbaarstelling van artikel 32 Arbowet in artikel 1, onder 3° WED met een strafmaximum van ten hoogste twee jaren gevangenisstraf alsook het daarbij horende rechtsgevolg, een verjaringstermijn van zes jaren.

De door de officier van justitie aangehaalde jurisprudentie maakt dit niet anders. Volgens bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad geldt in geval van verandering van wetgeving met betrekking tot de verjaring als uitgangspunt dat deze verandering direct van toepassing is (tenzij de verjaring reeds is voltooid) en geldt dit uitgangspunt ook voor verlenging van lopende verjaringstermijnen. Echter, de Hoge Raad heeft ook geoordeeld dat dit uitgangspunt moet wijken in situaties waarin de wetgever zelf in overgangsregels heeft voorzien. Dat laatste is hier aan de orde, zoals hiervoor is overwogen.

Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde feit een verjaringstermijn van zes jaren geldt. Het feit betreft een voortdurend delict. De verjaringstermijn is daarom aangevangen op 1 januari 2011, zijnde de dag na de laatste dag van de tenlastegelegde periode. De verjaring is in de zes jaren daarna niet gestuit. De eerste daad van vervolging, het uitbrengen van de dagvaarding, vond immers pas plaats op 2 maart 2021. Het feit is daarom verjaard. De officier van justitie wordt niet-ontvankelijk in de vervolging verklaard.

Feit 2 primair

Inleiding

Op grond van de inhoud van de aan dit vonnis gehechte bewijsmiddelen gaat de rechtbank bij haar beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.

De gemeente Tilburg is in 2004 in het kader van de toenmalige Wet werk en bijstand in samenwerking met bedrijf01 en het Nederlands Spoorwegmuseum (hierna: het NSM), gestart met het re-integratieproject ‘Tilburgse en Regionale bedrijven Ondernemen Maatschappelijk’ (hierna: tROM). Bedrijf01 was een 100% dochteronderneming van de Nederlandse Spoorwegen Groep N.V. (hierna: NS) en haar activiteiten bestonden onder andere uit revisie, reparatie en onderhoud van rollend spoormaterieel zoals treinen.

De deelnemers aan tROM waren werklozen die een bijstandsuitkering van de gemeente Tilburg ontvingen en aldus verplicht waren werkervaring op te doen om in te stromen in het reguliere arbeidsproces. Hun werkzaamheden bestonden uit het restaureren van historische treinen van het NSM, zodat de treinen daarna tentoongesteld konden worden. Het project tROM eindigde in 2011. In totaal hebben ruim 800 deelnemers binnen het project gewerkt.

Ter professionalisering van tROM hebben bedrijf01, de gemeente Tilburg en het NSM eind 2005 een samenwerkingsovereenkomst gesloten. Hierin is opgenomen dat de gemeente Tilburg zorgt voor de organisatie van het project en de begeleiding van de deelnemers en dat bedrijf01 en het NSM zorgen voor de werkervaring. In de overeenkomst staat verder vermeld dat deze partijen ervoor zorgen dat de werkzaamheden worden uitgevoerd binnen het raamwerk van de Arbeidsomstandighedenwet. Ook is opgenomen dat alle partijen erop dienen toe te zien dat te allen tijde verantwoord met de veiligheid op de werklocatie wordt omgegaan.

Bedrijf01, de gemeente Tilburg en het NSM leverden alle drie een projectleider. In de praktijk zorgden de projectleider van de gemeente Tilburg, naam02, en een aantal trajectbegeleiders, die ook in dienst waren bij de gemeente Tilburg, voor het selecteren van deelnemers voor het project en de dagelijkse aansturing van de deelnemers op de werkvloer. De rol van bedrijf01 was vooral faciliterend. De projectleider van bedrijf01, naam03, maakte de offertes voor het NSM op en stelde benodigd materiaal, persoonlijke beschermingsmiddelen zoals overalls en mondkapjes, en deskundigheid beschikbaar.
De deskundigheid bestond uit technische begeleiding en advisering op het gebied van arbeidsomstandighedenwetgeving. Dat laatste gebeurde volgens bedrijf01 alleen op verzoek van de gemeente Tilburg. Ook stelde bedrijf01 een bedrijfshal beschikbaar waarin de werkzaamheden plaatsvonden. Dit waren de bedrijfshallen 40 en 41 op het toenmalige terrein van het bedrijf01 Revisiebedrijf in Tilburg.

In de tenlastegelegde periode van 1 maart 2009 tot en met december 2010 hebben de deelnemers aan tROM restauratiewerkzaamheden verricht aan drie treinstellen van het NSM: het slaaprijtuig MU 4750 met het bouwjaar 1951, de MAT’34 DE III (DE 27) met het bouwjaar 1933 en de locomotief DE 2498 met het bouwjaar 1956. De voornaamste taak van de deelnemers was het schuren van de oude verflagen van de treinen. Deelnemers waren vaak acht uur per dag, vijf dagen per week en weken achter elkaar aan het schuren. Het schuren gebeurde zowel handmatig als met machines. Meerdere deelnemers hebben verklaard dat bij het schuren veel stof vrijkwam, dat het stof als mist in de hal bleef hangen, op de grond voetstappen in de millimeters dikke stoflaag zichtbaar waren en ook de kantine onder het stof zat. Ook hebben zij verklaard dat zij zelf na een dag werken onder het stof zaten en zwart snot hadden. Er waren nauwelijks persoonlijke beschermingsmiddelen voor hen beschikbaar. De verstrekte overalls en eenvoudige mondkapjes, waar er niet altijd voldoende van waren, hielpen niet tegen het stof. Niet alle deelnemers gebruikten persoonlijke beschermingsmiddelen, maar werden daar niet op aangesproken door de trajectbegeleiders. Verder was er geen centraal afzuigingssysteem in de bedrijfshal, aldus de deelnemers.

Nadat in 2015 bekend was geworden dat werknemers bij defensie tijdens het schuren van voertuigen waren blootgesteld aan chroom-6, dat is geclassificeerd als een gevaarlijke stof die kanker kan veroorzaken, heeft de gemeente Tilburg onderzoek laten doen of de deelnemers van tROM tijdens hun werkzaamheden mogelijk ook waren blootgesteld aan gevaarlijke stoffen. RPS Analyse B.V. heeft monsters genomen van de verf van vijftien treinen die gedurende het project waren geschuurd. Uit onderzoek van die monsters is gebleken dat dertien van de vijftien monsters chroom-6 bevatten, waaronder de monsters van de drie hiervoor genoemde treinen.

Een werknemer van het toenmalige Centrum voor Technisch Onderzoek (CTO), onderdeel van de NS, heeft verklaard dat vóór 1984 treinen van de NS werden geverfd met primers waarin zinkchromaat en verf waarin loodchromaat zat. Verder heeft hij verklaard dat in 1986 al bekend was dat zinkchromaat kankerverwekkend was en ook dat er vervangende verf voor loodchromaat moest komen, omdat onherstelbare effecten door die stof niet waren uitgesloten.

In de rapportage ‘bedrijf01 programma chroom-6’ uit 2016, die tot stand is gekomen na intern onderzoek binnen bedrijf01, wordt gemeld dat bedrijf01, naar aanleiding van het inzicht dat lood en chroom zware metalen zijn en dat chroom als kankerverwekkende stof wordt aangemerkt, tussen 1987 en 1990 de overstap heeft gemaakt van chromaathoudende verf en primers naar minder schadelijke verf in verband met de gezondheid van de mens en het milieu.

Het NFI heeft naar aanleiding van vragen van de politie op 3 mei 2019 gerapporteerd dat de aanwezigheid van verschillende loodverbindingen in verven, de gevaarlijke eigenschappen van loodhoudende verbindingen en de risico's die dit geeft bij het verwijderen van de verven al lang voor 2004 bekend waren. ‘Loodvergiftiging’ wordt aangemerkt als een van de eerste bekende beroepsziekten en in de periode 1988-1997 heeft Nederland een Loodbesluit gekend om de blootstelling aan lood zoveel mogelijk te beperken.

Het standpunt van de verdediging

Bedrijf01 moet worden vrijgesproken van het verwijt dat zij niet aan de zorgplicht als bedoeld in artikel 9.2.1.2 van de Wet milieubeheer (hierna: Wm) heeft voldaan. Grotendeels wordt daarvoor verwezen naar de ten aanzien van feit 1 gevoerde verweren. De rechtbank begrijpt de verweren aldus dat volgens bedrijf01 vrijspraak moet volgen om de volgende redenen:

Bedrijf01 heeft niet ‘beroepshalve’ gehandeld. bedrijf01 had geen zeggenschap over de werkomstandigheden en werkzaamheden van de tROM deelnemers en heeft hen geen arbeid laten verrichten.

Er is geen bewijs dat bedrijf01 wist of redelijkerwijs kon vermoeden dat in de oude verflagen van de treinen van het NSM chroom-6 zat en dat deze stof kon vrijkomen bij restauratiewerkzaamheden.

Het feit kan niet aan bedrijf01 worden toegerekend omdat de verweten gedraging niet in de sfeer van bedrijf01 heeft plaatsgevonden. bedrijf01 heeft gedaan wat gezien haar adviserende rol in het project tROM van haar kon worden gevergd, zoals het aandringen op een Risico Inventarisatie & Evaluatie, het verstrekken van persoonlijke beschermingsmiddelen en toelichting geven aan de tROM leiding.

Bedrijf01 heeft geen opzet gehad op het ten laste gelegde feit, ook niet in voorwaardelijke zin.

Voorts is geen sprake van een nauwe en bewuste samenwerking gericht op de uitvoering van het tenlastegelegde feit tussen bedrijf01 en de gemeente Tilburg. bedrijf01 heeft geen enkel materieel bestanddeel van de delictsomschrijving vervuld. Het tenlastegelegde medeplegen van het schenden van de zorgplicht kan daarom niet wettig en overtuigend worden bewezen.

Beoordeling

Ad a) Beroepshalve

Artikel 9.2.1.2 Wm is op 1 juni 2008 in werking getreden. Daarvoor was deze zorgplichtbepaling opgenomen in artikel 2 van de Wet milieugevaarlijke stoffen (hierna: Wms). De wetgever heeft de zorgplichtbepaling overgeheveld naar de Wm naar aanleiding van de inwerkingtreding van de Uitvoeringswet EG-verordening registratie, evaluatie en autorisatie van chemische stoffen (hierna: de REACH) om een overzichtelijk geheel aan stoffenregelgeving tot stand te brengen. De doelstelling van artikel 9.2.1.2 Wm is door de REACH niet gewijzigd, omdat zij al in overeenstemming was met de REACH.

Noch in de REACH, de Wm of de Wms, noch in de Memories van Toelichting bij de Wm en de Wms is een definitie van het woord ‘beroepshalve’ opgenomen. Als aansluiting wordt gezocht bij de betekenis van het begrip ‘beroepshalve’ in het algemeen spraakgebruik, komen definities naar voren als ‘vanwege zijn beroep’, ‘ambtshalve’ of ‘als je iets doet terwijl je met je werk bezig bent’. Dit zijn termen die voor ruime uitleg vatbaar zijn. Die ruime uitleg past bij de doelstellingen van de REACH. Dit zijn onder andere het bereiken van een ‘hoog beschermingsniveau’ voor mens en milieu tegen de gevaren van chemische stoffen en ‘bedrijven’ zorgvuldiger laten omgaan met die stoffen, door hun de verplichting op te leggen informatie te verzamelen over de eigenschappen van een stof, de aan het gebruik verbonden risico’s te beoordelen en de nodige maatregelen te nemen om eventuele risico’s te beheersen.

De rechtbank is gezien het vorenstaande van oordeel dat een ruime uitleg moet worden gegeven aan het begrip ‘beroepshalve’ en dat wordt bedoeld alle werkzaamheden die in het kader van een beroep/ambt/bedrijf, anders dan particulier of incidenteel, worden uitgevoerd.

Bedrijf01 heeft gedurende zeven jaren uitvoering gegeven aan de samenwerkingsovereenkomst die zij met de gemeente Tilburg had gesloten en waar ongeveer 800 werkloze personen aan hebben deelgenomen. bedrijf01 had weliswaar niet de dagelijkse leiding over de tROM deelnemers, maar zij leverde wel een grote bijdrage aan de werkzaamheden die door de deelnemers werden verricht. Zij was betrokken bij de keuze welke treinen van het NSM door tROM zouden worden gerestaureerd, bekeek welke werkzaamheden door de deelnemers aan een trein konden worden verricht, offreerde de werkzaamheden die zouden worden gedaan door tROM en, als deskundige op het gebied van treinrevisiewerkzaamheden, leverde zij de materialen waarmee gewerkt moest worden en gaf zij technische begeleiding aan de trajectbegeleiders van tROM. Reparatie en onderhoud van treinen was één van de hoofdactiviteiten van bedrijf01.

Gezien de lange duur en omvang van dit re-integratieproject, de substantiële, actieve rol die bedrijf01 bij de uitvoering van de werkzaamheden had en het feit dat die werkzaamheden overeenkwamen met haar reguliere bedrijfswerkzaamheden, wordt dan ook geconcludeerd dat bedrijf01 in de uitvoering van het tROM project ‘bedrijfsmatig’ handelde en dat zij dus ‘beroepshalve’ als bedoeld in de zin van artikel 9.2.1.2 Wm, heeft gehandeld.

Het verweer wordt verworpen.

Ad b) Wist of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat gevaren konden optreden voor de gezondheid van de mens

Op grond van artikel 339, tweede lid, Sv behoeven feiten of omstandigheden van algemene bekendheid geen bewijs. Van algemene bekendheid zijn die gegevens die ieder van de rechtstreeks bij het geding betrokkenen geacht moet worden te kennen of die hij zonder noemenswaardige moeite uit algemeen toegankelijke bronnen kan achterhalen. Voor algemene ervaringsregels geldt hetzelfde. De rechtbank is van oordeel dat het een feit van algemene bekendheid is dat in verf, zeker in verf die lange tijd geleden werd gebruikt, stoffen kunnen zitten die schadelijk zijn voor de gezondheid van de mens en dat dit reeds algemeen bekend was in de ten laste gelegde periode. Sinds de jaren ’70 zijn verschillende rapporten en publicaties uitgebracht waaruit blijkt dat verf schadelijke stoffen, zoals lood- en zinkchromaten, voor de gezondheid van de mens kan bevatten.

Verder was bedrijf01 een deskundige op het gebied van revisie van treinen. Tot een paar jaar voor het project heeft de NS, waar bedrijf01 een dochteronderneming van was, een eigen onderzoeksafdeling gehad, waarbij ook al geruime tijd bekend was dat oude verf op treinen voor de gezondheid schadelijke chromaten bevatte. Om die reden was de overstap gemaakt naar verf zonder chromaten. Ook blijkt uit het dossier dat in een andere loods van bedrijf01, gelegen nabij de tROM werkplaats, waar ‘eigen medewerkers’ van bedrijf01 aan treinen werkten, veel strengere veiligheidsmaatregelen waren getroffen om het personeel op een veilige manier aan treinen te laten werken, volgens die medewerkers omdat in de verf van de treinen verschillende schadelijke stoffen konden zitten.

Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat bedrijf01 dan ook op zijn minst redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat door het schuren van de verflagen van de historische treinen van het NSM verschillende gevaarlijke stoffen, zoals chroom-6, konden vrijkomen en hierdoor gevaren voor de gezondheid van de mens konden optreden.

Het verweer wordt verworpen.

Ad c) Toerekening

Een rechtspersoon kan worden aangemerkt als dader van een strafbaar feit als de desbetreffende gedraging redelijkerwijs aan de rechtspersoon kan worden toegerekend.

De toerekening van een strafbare gedraging aan de rechtspersoon is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging en, als belangrijk oriëntatiepunt, of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon.

Dat de aan bedrijf01 verweten gedraging heeft plaatsgevonden in de sfeer van de rechtspersoon is naar het oordeel van de rechtbank evident.

Bedrijf01 is ten behoeve van het tROM project een overeenkomst met de gemeente Tilburg en een ander bedrijf aangegaan. De werkzaamheden die bedrijf01 binnen het project uitvoerde, pasten binnen haar reguliere bedrijfsvoering. bedrijf01 was deskundig op het gebied van treinrevisie en faciliteerde de revisiewerkzaamheden binnen het project. Ook vonden de werkzaamheden plaats in een bedrijfshal die van bedrijf01 was en die zij ten behoeve van het project beschikbaar had gesteld. bedrijf01 heeft, zoals hiervoor is overwogen, een substantiële en actieve rol gehad bij de uitvoering van de samenwerkingsovereenkomst.

Het standpunt van de verdediging dat bedrijf01 op grond van de samenwerkingsovereenkomst slechts ‘een adviserende rol op het gebied van Arbowetgeving’ had, ‘indien de gemeente Tilburg daarom vroeg’, volgt de rechtbank niet. Haar rol was feitelijk substantiëler dan dat, maar bovendien heeft bedrijf01 door het aangaan van de samenwerkingsovereenkomst zich ertoe verbonden dat ook zij in de uitvoering van de werkzaamheden erop zou toezien dat er te allen tijde verantwoord met de veiligheid zou worden omgegaan.

Ondanks het vorenstaande heeft bedrijf01 gedurende het gehele tROM project, hoewel zij redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat er verschillende schadelijke stoffen in de verfstof op de historische treinen zouden kunnen zitten, nagelaten hier onderzoek naar te (laten) doen. bedrijf01 heeft ook niet, althans onvoldoende, de gemeente Tilburg voorgelicht over de mogelijke aanwezigheid van schadelijke stoffen in de verf en over de gezondheidsrisico’s voor de deelnemers die het schuren van die verf met zich zou kunnen brengen, terwijl Nedtrain de deskundige was op het gebied van treinrevisie. Als gevolg van het nalaten onderzoek te doen naar de samenstelling van de verfstof op de historische treinen waren de door bedrijf01 beschikbaar gestelde persoonlijke beschermingsmiddelen voor de tROM deelnemers en de bedrijfshal waarin werd gewerkt niet adequaat voor de schuurwerkzaamheden aan die treinen.

Bedrijf01 heeft verder aangevoerd dat zij gedurende de laatste periode van het project steeds minder daarbij betrokken was en dat zij vanaf 1 juni 2010 niets meer van doen had met de bedrijfshal waarin de tROM werkzaamheden plaatsvonden. De gemeente Tilburg was in 2009 eigenaar van de bedrijfshal geworden, waarna bedrijf01 de bedrijfshal van de gemeente Tilburg huurde. Op 1 juni 2010 is de huurovereenkomst tussen partijen beëindigd en werd het terrein waarop de bedrijfshallen gevestigd waren afgesloten van de rest van het terrein van bedrijf01 door middel van een hekwerk met toegangspoorten.

Voor zover de verdediging hiermee heeft willen betogen dat in ieder geval sinds 1 juni 2010 geen sprake meer was van ‘plegen’ door bedrijf01, slaagt dat verweer niet. bedrijf01 is immers gedurende de gehele tenlastegelegde periode partij gebleven bij de samenwerkingsovereenkomst en was op grond daarvan verantwoordelijk voor de veiligheid van de deelnemers aan het project. Hetgeen door bedrijf01 is aangevoerd doet daar niet aan af.

Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het tenlastegelegde feit aan bedrijf01 kan worden toegerekend en dat wettig en overtuigend is bewezen dat zij in de tenlastegelegde periode niet aan de zorgplicht als bedoeld in artikel 9.2.1.2 Wm heeft voldaan.

Het verweer wordt verworpen.

Ad d) Opzet

In het economisch strafrecht dient de term opzet te worden uitgelegd als ‘kleurloos’ opzet. Dit betekent dat het opzet slechts gericht behoeft te zijn op de gedraging en niet op de wederrechtelijkheid daarvan. In het onderhavige geval houdt dat in dat het opzet van bedrijf01 gericht diende te zijn op het bewerken van stoffen door het schuren van verflagen en primerlagen van treinen. In de samenwerkingsovereenkomst en de uitvoering die daaraan is gegeven, ligt het opzet op de verweten handelingen besloten.

Het verweer wordt verworpen.

Medeplegen

De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medepleger kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Dit houdt in dat een verdachte een intellectuele en/of materiële bijdrage van voldoende gewicht aan het feit moet hebben gehad.

Bedrijf01 en de gemeente Tilburg hebben gezamenlijk uitvoering gegeven aan het project tROM. Zij hadden daarin weliswaar een andere rol, maar beide waren er op basis van de samenwerkingsovereenkomst verantwoordelijk voor dat de werkzaamheden binnen het project tROM zouden worden uitgevoerd conform de arbeidsomstandighedenwetgeving en dat verantwoord met de veiligheid van de deelnemers zou worden omgegaan. Zowel bedrijf01 als de gemeente Tilburg zijn hun verantwoordelijkheid voor de veiligheid van de deelnemers niet nagekomen, omdat zij niet die maatregelen hebben getroffen die redelijkerwijs van hen konden worden gevergd.

Gezien het vorenstaande hebben bedrijf01 en de gemeente Tilburg beide een substantiële rol gehad bij de overtreding van het voorschrift gesteld in artikel 9.2.1.2 Wm. De bijdragen van bedrijf01 en de gemeente Tilburg zijn, in het geheel bezien, van voldoende gewicht om te kunnen spreken van een nauwe en bewuste samenwerking tussen hen. Het tenlastegelegde medeplegen is dan ook wettig en overtuigend bewezen.

Het verweer wordt verworpen.

Conclusie

Wettig en overtuigend is bewezen dat bedrijf01 het onder 2 primair tenlastegelegde heeft begaan.

Bewezenverklaring

  • Medeplegen van een overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 9.2.1.2 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan door een rechtspersoon.

Strafoplegging

Geldboete van €250.000.

Er wordt toepassing gegeven aan art. 23 lid 7 Sr (hogere boetecategorie) in verband met ernst van het feit.

In strafmatigende zin wordt meegewogen dat verdachte rechtspersoon en gemeente Tilburg de 'Regeling tegemoetkoming chroom-6’ hebben ingesteld, op grond waarvan betrokkenen bij het project een financiële tegemoetkoming krijgen.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^