Veroordeling rechtspersoon wegens schending Wet vervoer gevaarlijke stoffen

Gerechtshof Amsterdam 31 mei 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:2079

Een transporteenheid van de verdachte, bestuurd door bestuurder, heeft de in de bewezenverklaring genoemde gevaarlijke stof vervoerd. Bij een lossing in Oirschot bleek dat de flens van de tankoplegger een klein lekje vertoonde. De verdachte heeft hiervan melding gemaakt bij de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). De chauffeur heeft de lekkage gedicht door het plaatsen van een houten keg in het gat bij de flens en heeft zijn weg vervolgd. Even later is hij staande gehouden door de inspecteur van de ILT, die constateerde dat er een lek was waardoor druppels van de vervoerde stof op het wegdek terechtkwamen en dat de lekkage ook verontreiniging van de buitenzijde van de tank had veroorzaakt.

Op het keuringsdocument van de desbetreffende tankoplegger, geldig tot 8 juni 2017, staat onder punt 10.2 vermeld dat alleen stoffen, die niet gevaarlijk kunnen reageren met de materialen van het reservoir, de pakkingen, de uitrusting en de beschermende bekleding, mogen worden vervoerd. Onder punt 11 bij opmerkingen staat de in de tankpoplegger vervoerde gevaarlijke stof, UN 3264, bijtende zure anorganische vloeistof n.e.g. (bevat zwavelzuur en ijzersulfaat), 8, III niet specifiek vermeld.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld voor het opzettelijk begaan van alle drie de deelverwijten in de tenlastelegging.

De raadsman heeft volledige vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde.

De chauffeur heeft de lekkage provisorisch gedicht en heeft vastgesteld dat de tank een half uur later nog steeds niet lekte. Omdat hij er toen op mocht vertrouwen dat het lek gedicht was mocht hij zijn weg vervolgen. Meer of anders kon niet van hem worden verwacht, zodat zijn gedraging niet aan de verdachte kan worden toegerekend. De desbetreffende gevaarlijke stof was wel degelijk toegelaten in de door de chauffeur bestuurde transporteenheid conform 6.8.2.3.1 van de ADR.

Opzet

Van voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg, in dit geval het ongecontroleerd naar buiten treden van de inhoud van de tank, kan worden gesproken indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. Daarbij dient het te gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zulk een kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans bewust heeft aanvaard. Uit de enkele omstandigheid dat die wetenschap bij de verdachte aanwezig is of bij hem kan worden verondersteld, kan niet zonder meer volgen dat hij die kans op dat gevolg ook bewust heeft aanvaard. Van degene die weet heeft van de kans op het gevolg, maar die ervan uit is gegaan dat het gevolg niet zal intreden, kan immers worden gezegd dat hij met (grove) onachtzaamheid heeft gehandeld, maar niet dat zijn opzet in voorwaardelijke vorm op dat gevolg gericht is geweest.

Gelet op de handelingen die de bestuurder van de transporteenheid en zijn collega hebben verricht kan niet gezegd worden dat de bestuurder bewust een aanmerkelijke kans – zo die er al was – heeft aanvaard dat de inhoud van de tank ongecontroleerd naar buiten zou treden. De verdachte wordt derhalve vrijgesproken van het opzettelijk begaan van de eerste twee deelverwijten in de tenlastelegging. De ook ten laste gelegde culpoze variant daarvan is wel bewezen.

Toerekening aan rechtspersoon

Blijkens de wetsgeschiedenis en bestendige jurisprudentie kan een rechtspersoon (in de zin van artikel

51 van het Wetboek van Strafrecht) worden aangemerkt als dader indien de desbetreffende gedraging redelijkerwijs aan hem kan worden toegerekend. Het antwoord op die vraag is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een algemene regel laat zich dus bezwaarlijk formuleren. Een belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening is nochtans of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Een dergelijke gedraging kan in beginsel worden toegerekend aan de rechtspersoon. Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon zal sprake kunnen zijn indien zich een of meer van de navolgende omstandigheden voordoen:

het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon,

de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon,

de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf,

de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard. Onder bedoeld aanvaarden is mede begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging.

De bestuurder in de onderhavige zaak is in dienst van de verdachte en de gedragingen die hij heeft verricht passen in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon, hetgeen ook blijkt uit het overleg dat hij met collega’s heeft gevoerd en de komst van een collega ter plaatse om het lek te helpen dichten. De gedragingen zijn de rechtspersoon dienstig geweest, want de bestuurder en zijn collega meenden dat de lekkage was opgelost zodat de bestuurder zijn vervoershandelingen – de normale werkzaamheden van het bedrijf – kon vervolgen. De rechtspersoon vermocht over de gedragingen van de bestuurder te beschikken nu de bestuurder bij de rechtspersoon in dienst was en daarover (bijvoorbeeld tijdens het overleg dat heeft plaatsgevonden) had kunnen beschikken.

Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de gedragingen van de bestuurder van de transporteenheid aan de verdachte redelijkerwijs kunnen worden toegerekend. Het verweer dienaangaande wordt verworpen.

Lading gevaarlijke stof

Op het certificaat van goedkeuring dat bij de desbetreffende tankoplegger hoorde zijn specifieke stoffen die vallen onder het UN-nummer 3264 vermeld. Het feit dat UN-nummer 3264 op het certificaat wordt vermeld betekent niet dat alle stoffen die daaronder vallen in de tankoplegger zijn toegelaten. Dat geldt slechts voor de specifiek vermelde stoffen. Onvoldoende is gebleken dat de Rijksdienst voor het Wegverkeer, de instantie die de certificaten afgeeft, destijds volstond met generieke aanduidingen en dat alle onder die categorie vallende stoffen waren toegelaten. Het verweer wordt verworpen.

Bewezenverklaring

  • overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 5 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd, en

  • overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 5 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, begaan door een rechtspersoon, opzettelijk begaan.

Strafoplegging

  • a.1.: geldboete van €1.000

  • a.2.: geldboete van €1.000

  • b.: geldboete van €1.500

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^