Veroordeling van een rechtspersoon voor medeplegen van oplichting bij vastgoedtransactie woningbouwvereniging
/Gerechtshof 's-Hertogenbosch 5 juni 2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:1915
De verdachte, een rechtspersoon, zou betrokken zijn geweest bij het medeplegen van oplichting, in de periode van 23 juni 2005 tot en met 21 maart 2006. Deze oplichting vond plaats in het kader van de aankoop van een vastgoedproject te Terneuzen, door de woningbouwvereniging. De verdachte zou samen met anderen, onder wie de directeur van de woningbouwvereniging (medeverdachte 1), gebruik hebben gemaakt van een AB-BC-constructie, waarbij een aanzienlijke waardesprong van het vastgoed werd gerealiseerd door tussenkomst van een vennootschap (B.V. 2) die voor een aanzienlijk hoger bedrag diezelfde dag doorverkocht aan de woningbouwvereniging. Dit resulteerde in een opmerkelijke prijsstijging van circa 475.000 euro. Daarbij werd gebruik gemaakt van valse namen, hoedanigheden, en misleidende verklaringen.
Het vastgoedproject en de betrokken partijen
Getuige 1: Vertegenwoordiger van B.V. 1 en B.V. 4, de verkopende partijen van het project "naam project" te Terneuzen. Getuige 1 was betrokken bij de onderhandelingen over de verkoop van dit vastgoed.
Medeverdachte 1: Directeur-bestuurder van woningbouwvereniging. Hij had de bevoegdheid om vastgoed aan te kopen namens de woningbouwvereniging. Hij zou samen met verdachte en anderen een constructie hebben opgezet om de woningbouwvereniging te misleiden.
Medeverdachte 2 en Zakenpartner Medeverdachte 2: Bestuurders en 100% aandeelhouders van respectievelijk verdachte en B.V. 3. Via deze vennootschappen traden zij op als bemiddelaars bij de aankoop van het project door de woningbouwvereniging.
B.V. 2: Een vennootschap die kort voor de daadwerkelijke overdracht van het vastgoedproject werd opgericht en als tussenpartij fungeerde bij de verkoop van het project van B.V. 1 / B.V. 4 aan de woningbouwvereniging.
Wat is er gebeurd?
Het oorspronkelijke aanbod en de betrokkenheid van de woningbouwvereniging
In 2005 werd het vastgoedproject "naam project" in Terneuzen door getuige 1, namens B.V. 1 / B.V. 4, aangeboden aan verschillende potentiële kopers, waaronder woningbouwverenigingen. Getuige 1 benaderde in dit kader ook medeverdachte 1, de directeur-bestuurder van woningbouwvereniging. Tijdens een bespreking op 23 juni 2005, gaf medeverdachte 1 direct aan dat hij geïnteresseerd was in het project, maar hij stelde ook voor dat verdere onderhandelingen zouden plaatsvinden met medeverdachte 2, die op dat moment handelde namens verdachte.De rol van medeverdachte 2 en zakenpartner medeverdachte 2
Nadat getuige 1 door medeverdachte 1 was doorverwezen, vond een vervolgafspraak plaats tussen getuige 1, medeverdachte 2, en zakenpartner medeverdachte 2. Tijdens deze afspraak werd een bod op het project uitgebracht door medeverdachte 2 en zakenpartner medeverdachte 2 namens verdachte. Het bod werd later bevestigd via een brief waarin medeverdachte 1 als vertegenwoordiger van woningbouwvereniging akkoord ging met een aankoopprijs van €2.700.000 voor het project.De oprichting van B.V. 2 en de AB-BC-constructie
Kort na de initiële overeenkomst werd B.V. 2 opgericht op 22 december 2005. Deze vennootschap fungeerde als tussenschakel (partij B) in een constructie waarbij B.V. 1 / B.V. 4 (partij A) het vastgoedproject voor €2.225.000 aan B.V. 2 verkocht, die het vervolgens op dezelfde dag doorverkocht aan de woningbouwvereniging (partij C) voor €2.866.573,67. De prijsstijging (de zogenaamde "waardesprong") was niet gerechtvaardigd op basis van werkzaamheden of toegevoegde waarde door B.V. 2, aangezien het project al in een vergevorderd stadium was qua plannen en goedkeuringen.Misleidende informatie en verzwijging van belangen
Medeverdachte 1 liet opzettelijk na om de Raad van Commissarissen van woningbouwvereniging (die toezicht hield op zijn handelen als directeur) te informeren over het feit dat de woningbouwvereniging het project rechtstreeks van getuige 1 had kunnen kopen tegen een lagere prijs, zonder tussenkomst van B.V. 2. Hij verzweeg ook dat hij zelf financiële voordelen genoot door middel van zogenaamde "douceurtjes" (illegale betalingen) die hij ontving van medeverdachte 2 en zakenpartner medeverdachte 2.Het financiële motief en de “douceurtjes”
Uit de verklaringen van medeverdachte 2 blijkt dat deze regelmatig geldbedragen overhandigde aan medeverdachte 1 om de relatie goed te houden en om te zorgen dat de deals met woningbouwvereniging doorgingen. Deze betalingen waren direct gekoppeld aan de winst die werd gegenereerd door de opzet met de AB-BC-constructie. Medeverdachte 2 verklaarde dat deze betalingen in elk geval gedeeltelijk uit de door B.V. 2 gemaakte winst werden betaald.
Gevolgen van de constructie
De woningbouwvereniging werd door de opgezette constructie bewogen tot het betalen van een bedrag van €2.866.573,67, terwijl zij het project rechtstreeks had kunnen aankopen voor €2.225.000. De extra kosten kwamen ten gunste van de betrokken partijen (verdachte, medeverdachte 2, zakenpartner medeverdachte 2, en medeverdachte 1), die allemaal financieel profiteerden van de prijsstijging die werd gerealiseerd door de AB-BC-constructie.
Verwijt
De verdachte wordt verweten dat zij, samen met anderen, door het aannemen van een valse hoedanigheid en listige kunstgrepen, de woningbouwvereniging heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van €2.866.573,67. Het doel was om zichzelf en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door een hogere verkoopprijs te verkrijgen voor het vastgoedproject, ondanks dat deze direct tegen een lagere prijs van de verkoper kon worden aangekocht.
Eerste aanleg
De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van feit 2 primair en subsidiair, feit 3 en feit 4 tenlastegelegde. Voorts heeft de rechtbank het onder feit 1 primair en feit 5 tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als:
medeplegen van oplichting, begaan door een rechtspersoon (feit 1 primair)
medeplegen van witwassen, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd (feit 5)
De verdachte is veroordeeld tot een geldboete van € 35.000.
De rechtbank heeft de benadeelde partij, een woningbouwvereniging, niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie (OM) heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal vernietigen en de verdachte schuldig zal verklaren aan het ten laste gelegde feit van oplichting. Het OM heeft daarbij de oplegging van een geldboete van €25.000 geëist.
Oordeel van het Gerechtshof
Het hof komt tot een andere conclusie dan de rechtbank en vernietigt het vonnis. Het hof acht bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van oplichting, begaan door een rechtspersoon. Het hof is van oordeel dat de verdachte samen met haar mededaders door misleidende handelingen een onjuiste voorstelling van zaken heeft gecreëerd waardoor de woningbouwvereniging ertoe is bewogen een bedrag van €2.866.573,67 af te geven.
Bewezenverklaring
Het hof verklaart bewezen dat de verdachte:
Het project te Terneuzen door middel van een AB-BC-constructie voor een aanzienlijk hoger bedrag heeft doorverkocht aan de woningbouwvereniging;
Medeverdachte 1 (de directeur van de woningbouwvereniging) niet volledig en correct heeft geïnformeerd over de mogelijkheid om het vastgoed direct van de oorspronkelijke verkoper aan te kopen zonder tussenkomst van B.V. 2;
Dat deze handelingen zijn uitgevoerd met het oogmerk om zichzelf en anderen wederrechtelijk te bevoordelen.
Strafoplegging
Het hof acht een geldboete van €35.000 passend en geboden, maar vanwege de ouderdom van de feiten en de schending van de redelijke termijn, wordt de straf gematigd tot een geldboete van €21.000. Het hof weegt hierbij mee dat de verdachte eerder betrokken is geweest bij soortgelijke feiten en dat de oplichting heeft plaatsgevonden ten nadele van een woningcorporatie, met een maatschappelijke taak in de volkshuisvesting. Dit heeft niet alleen financiële gevolgen voor de woningbouwvereniging, maar ook voor de huurders en het vertrouwen van het publiek in dergelijke organisaties.
Lees hier de volledige uitspraak.