Veroordeling van voorzitter van twee stichtingen voor feitelijk leidinggeven aan het opzettelijk doen van onjuiste aangiften omzetbelasting en gewoontewitwassen

Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 8 juni 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:1675

Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich als feitelijk leidinggever meermalen schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk doen van onjuiste aangiften omzetbelasting en gewoontewitwassen. De verdachte was voorzitter van twee stichtingen en als enige bevoegd om rechtshandelingen te verrichten. De verdachte heeft jarenlang opzettelijk onjuiste aangiften omzetbelasting ten name van de stichtingen gedaan en daarmee ten onrechte grote bedragen aan omzetbelasting teruggevraagd en ontvangen.

De ten onrechte ontvangen geldbedragen zijn, veelal vrijwel direct na ontvangst, door de verdachte vanaf de bankrekeningen van beide stichtingen overgeboekt naar onder meer zijn privébankrekening, bankrekeningen van zijn gezinsleden en naar bedrijven.

De Staat der Nederlanden en de Europese Unie hebben als gevolg van de door de verdachte als feitelijk leidinggever begane belastingfraude een totaal belastingnadeel van €286.150 geleden. Dat bedrag ziet op het nadeel dat is ontstaan als gevolg van het indienen van onjuiste aangiften omzetbelasting over 2012 tot en met een deel van 2017 en heeft derhalve ook betrekking op de niet in de tenlastelegging opgenomen – maar wel ter terechtzitting in hoger beroep aan de orde gestelde – onjuiste aangiften omzetbelasting ten name van beide stichtingen in deze periode. Meer bepaald beloopt het fiscaalrechtelijk nadeel als gevolg van het indienen van opzettelijk onjuist gedane aangiften door Stichting 1 een bedrag van €207.294 (derhalve exclusief de niet door de fiscus uitbetaalde bedragen aan teruggevraagde omzetbelasting over het eerste en derde kwartaal van 2017) en bedraagt het fiscaalrechtelijk nadeel als gevolg van het indienen van opzettelijk onjuist gedane aangiften door Stichting 2 een bedrag van €78.856 (eveneens exclusief de niet door de fiscus uitbetaalde bedragen aan teruggevraagde omzetbelasting over het eerste en derde kwartaal van 2017).

Hoewel in de tenlastelegging slechts een selectie van de onjuiste aangiften die door beide stichtingen zijn gedaan is gespecificeerd, is het hof van oordeel dat bij de straftoemeting rekening kan worden gehouden met het nadeel dat is ontstaan als gevolg van het indienen van al de hierboven bedoelde, zich in het procesdossier bevindende, aangiften. De verdachte is immers in het vooronderzoek over alle aangiften, dus meer dan de in de tenlastelegging gespecificeerde aangiften, gehoord en ter terechtzitting in hoger beroep zijn alle zich in het procesdossier bevindende aangiften aan de verdachte voorgehouden, waarna hij ter zake van het opzettelijk onjuist indienen van al die aangiften in de gelegenheid is gesteld een verklaring af te leggen. De verdachte heeft bij die laatste gelegenheid verklaard dat hij inderdaad heeft gefraudeerd en er voorbelasting is teruggevraagd, terwijl de stichtingen daar geen recht op hadden. Het hof stelt in dit verband voorts vast dat de modus operandi bij het doen van de onjuiste aangiften telkens dezelfde was. Mitsdien is het hof van oordeel dat het grootschalige karakter van het handelen van de verdachte op grond van het verhandelde ter terechtzitting aannemelijk is geworden.

Bij de vaststelling van de hoogte van het nadeelbedrag heeft het hof uitdrukkelijk niet de bedragen betrokken die door beide stichtingen bij wijze van gewoonte zijn witgewassen, aan welke verboden gedraging de verdachte telkens feitelijke leiding heeft gegeven. De witgewassen bedragen zijn immers onmiddellijk afkomstig uit de door de stichtingen begane belastingfraude. Indien die nadeelbedragen in de straftoemeting zouden worden betrokken, zou naar het oordeel van het hof sprake zijn van een dubbeltelling. De hoogte van het strafrechtelijk nadeel is derhalve volledig gebaseerd op hetgeen door de stichtingen is verkregen uit de omzetbelastingfraude. Tegen deze achtergrond behoeft het verweer van de verdediging, waarbij de hoogte van het strafrechtelijk nadeel betreffende feit 2 en feit 4 is bestreden, geen nadere bespreking, aangezien de verdachte daarbij geen belang heeft.

Daarnaast heeft de verdachte zich als feitelijk leidinggever van twee stichtingen schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen door bedragen aan geld uit de omzetbelastingfraude voorhanden te hebben en over te dragen.

Het hof rekent het de verdachte dan ook zwaar aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard. Het hof neemt evenwel bij de straftoemeting in aanmerking dat uit het verhandelde ter terechtzitting naar voren is gekomen dat de verdachte zich schuldbewust toont ten aanzien van het kwalijke van zijn gedrag.

Bewezenverklaring

  • Feit 1 en 3: opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd.

  • Feit 2 primair en 4 primair: van het plegen van witwassen een gewoonte maken, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging.

Strafoplegging

De fiscale fraudekamer van het gerechtshof 's-Hertogenbosch veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van het voorarrest.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^