Veroordeling voor grootschalige beleggingsfraude
/Gerechtshof Amsterdam 5 december 2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:3641
De Verdachte heeft zich ruim anderhalf jaar (ook samen met zijn mededaders) meerdere malen schuldig gemaakt aan grootschalige beleggingsfraude en de opbrengsten hiervan witgewassen. De Verdachte is betrokken geweest bij de oplichting van investeerders in onderneming02 en onderneming01. Uit het dossier blijkt dat hij een wezenlijke en aansturende rol heeft gespeeld bij het plegen van de strafbare feiten. Hij heeft een groot aantal – vaak oudere, kwetsbare – slachtoffers (ruim 300 beleggers) een bedrag van in totaal ongeveer €8.700.000 afhandig gemaakt. Slechts een beperkt aantal slachtoffers heeft het ingelegde geld terug ontvangen, waarbij een aantal opnieuw is bewogen om het geld te investeren. Niet alleen hebben de slachtoffers (blijvend) financiële schade geleden door zijn handelen, ook hebben zij als gevolg van de strafbare feiten hun vertrouwen in de mens verloren. Onder meer pensioenvoorzieningen en spaargelden zijn verloren gegaan als gevolg van het strafbare handelen van de verdachte.
Tijdigheid intrekking hoger beroep Verdachte / ontvankelijkheid van de Verdachte in het hoger beroep
In onderhavige strafzaak heeft op 16 maart 2023 een regiezitting plaats gevonden. Bij e-mailbericht van 17 oktober 2023 heeft de (opvolgend) raadsman van de Verdachte bericht dat het hoger beroep als ingetrokken kan worden beschouwd en verzocht de Verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep. Na aanvankelijk (telefonisch) met dit verzoek te hebben ingestemd, heeft de advocaat-generaal bij e-mailbericht van 19 oktober 2023 bericht zich, gelet op de belangen van de benadeelde partijen, alsnog te verzetten tegen een niet-ontvankelijkverklaring van de Verdachte in het hoger beroep. Bij akte van 30 oktober 2023 heeft de raadsman het hoger beroep van de Verdachte ‘ingetrokken’. Ter zitting van 31 oktober 2023 is het onderzoek ter zitting met een gewijzigde samenstelling van het hof opnieuw aangevangen vanwege het ontbreken van instemming van de zijde van de verdediging voor hervatting in de stand waarin het onderzoek zich bevond ten tijde van de zitting van 16 maart 2023.
Standpunten partijen
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat het hoger beroep tijdig is ingetrokken en – zo begrijpt het hof de verdediging – er daarom geen zaak meer ter beoordeling voorligt. De reden daarvoor is dat het hof op 31 oktober 2023 het onderzoek ter zitting opnieuw heeft aangevangen en de akte van intrekking dateert van vóór 31 oktober 2023. Subsidiair is verzocht de Verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep, omdat de Verdachte met de intrekking te kennen heeft gegeven zijn bezwaren tegen het vonnis niet langer te handhaven en de belangen van de benadeelde partijen niet tot een ander oordeel kunnen leiden; in dat verband moet volgens de verdediging meewegen dat een benadeelde partij geen zelfstandig recht op hoger beroep toekomt en het op de weg van het openbaar ministerie had gelegen hoger beroep in te stellen.
De advocaat-generaal heeft gepersisteerd in haar standpunt de Verdachte ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep vanwege de belangen van de benadeelde partijen.
Oordeel van het hof
Ingevolge artikel 453, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) is intrekking van het hoger beroep niet meer mogelijk indien de behandeling van de zaak is aangevangen. De behandeling van de onderhavige strafzaak is op 16 maart 2021 aangevangen door uitroeping van de zaak, als bedoeld in artikel 270 Sv. Intrekking van het hoger beroep bij akte, zoals de verdediging op de dag voor de zitting van 31 oktober 2023 heeft gedaan, is na aanvang van de strafzaak niet rechtsgeldig. Dat de samenstelling van het hof na de regiezitting van 16 maart 2021 is gewijzigd doet daaraan niet af.
Indien een Verdachte die hoger beroep heeft ingesteld na aanvang van het onderzoek ter zitting in hoger beroep te kennen geeft geen bezwaren meer te hebben tegen het vonnis, kan het hof beslissen de Verdachte ex artikel 416, tweede lid, Sv niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep. Het hof komt in een dergelijk geval een grote vrijheid toe bij het nemen van een beslissing. Het hof bekijkt daarbij of er een rechtens te respecteren belang is om de zaak toch inhoudelijk te behandelen en het verzoek om niet-ontvankelijkheid niet te honoreren. Het hof acht in deze zaak een rechtens te respecteren belang aanwezig. Gelet op de aard, omvang en ernst van de verweten gedragingen en de belangen van de benadeelde partijen die zich in hoger beroep opnieuw hebben gevoegd, is het hof van oordeel dat, alle belangen tegen elkaar afwegend, het verzoek moet worden afgewezen.
De Verdachte is derhalve ontvankelijk in het hoger beroep.
Verweer in hoger beroep
De verdediging heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat alleen de oplichting van de in de tenlastelegging bij naam genoemde beleggers bewezen kan worden verklaard. Van oplichting van de niet bij naam genoemde beleggers moet de Verdachte worden vrijgesproken, omdat onvoldoende duidelijk is wat hen, als individuele beleggers, heeft bewogen om te investeren.
Het hof overweegt als volgt.
In de tenlastelegging van feit 1 primair en feit 2 eerste cumulatief/alternatief is opgenomen: “(aan) een of meerdere (andere) personen en/of rechtspersonen (AMB-073)” respectievelijk “(aan) een of meerdere (andere) personen en/of rechtspersonen (AMB-074)”.
Het hof overweegt ten aanzien van deze (rechts)personen, bij naam genoemd in de processen-verbaal waarnaar wordt verwezen in de tenlastelegging, dat uit het dossier blijkt dat ook zij door de Verdachte en zijn mededaders, met het oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling en door gebruikmaking van de bewezen verklaarde oplichtingsmiddelen, zijn bewogen tot afgifte van een of meer geldbedragen. Dat niet iedere belegger een verklaring heeft afgelegd, doet daar niet aan af. Het kan niet anders dan dat iedere belegger in onderneming01 respectievelijk onderneming02 de investering heeft gedaan om rendement te behalen uit het voorgespiegelde project en daartoe is bewogen op basis van mededelingen die een onjuiste voorstelling van zaken gaven, terwijl die investering (grotendeels) voor privé doeleinden van de Verdachte en zijn mededaders werd aangewend. Daar komt bij dat de Verdachte een bekennende verklaring heeft afgelegd, waarbij hij de betreffende beleggers niet heeft uitgezonderd.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat het verweer moet worden verworpen.
Strafoplegging
Gevangenisstraf van 41 maanden.
Lees hier de volledige uitspraak.