Veroordeling voor (inter)nationale handel in illegale vogels

Rechtbank Oost-Brabant 14 juli 2020, ECLI:NL:RBOBR:2020:3524

Verdachte wordt illegale vogelhandel verweten. Bij het onderzoek hiernaar zijn ook enkele wapens, munitie en een hennepkwekerij aangetroffen. Onder feit 1 wordt verdachte verweten dat hij opzettelijk beschermde inheemse vogels verhandeld heeft en/of in zijn bezit had. Onder feit 2 wordt hem verweten dat hij vogels vanuit Puerto Rico in Nederland heeft gebracht en dat hij vogels in Nederland heeft gebracht die zijn verzonden vanuit een lidstaat van de EU, te weten Portugal. Onder feit 3 wordt verdachte verweten dat hij tekort is geschoten in zijn zorgplicht besmettelijke dierziektes te voorkomen. Onder feit 4 is ten laste gelegd dat verdachte verboden vangnetten voor vogels voorhanden had. Onder feit 5 wordt hem verweten dat hij als houder van gezelschapsdieren geen deugdelijke administratie heeft gevoerd. Onder feit 6 is ten laste gelegd dat hij de nodige verzorging aan dieren heeft onthouden. Onder feit 7 wordt hem verboden wapenbezit verweten. Onder feit 8 is kort gezegd het kweken van hennep ten laste gelegd.

Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank begrijpt het primaire standpunt van de verdediging aldus dat volgens de verdediging sprake is geweest van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, dat tot bewijsuitsluiting moet leiden. De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende.

In het methodieken proces-verbaal (p. E831-843 van het dossier) is uiteengezet welke bijzondere opsporingsmiddelen zijn ingezet. Daaruit blijkt dat er in de onderhavige zaak onder meer gebruik is gemaakt van telefoontaps, stelselmatige observatie en het plaatsen van een peilbaken. Dit zijn de opsporingsmiddelen die de verdediging specifiek heeft genoemd in haar verweer.

De telefoontaps zijn geplaatst na machtiging van de rechter-commissaris. De stelselmatige observatie en het plaatsen van een peilbaken zijn uitgevoerd na een bevel daartoe van de officier van justitie.

Of de inzet van bijzondere opsporingsmiddelen rechtmatig is, is ter beoordeling aan de zittingsrechter. In een geval waarin de rechter-commissaris voorafgaand aan de inzet een machtiging heeft verstrekt, is deze toets beperkt tot de vraag of de rechter-commissaris in redelijkheid tot zijn oordeel omtrent het verstrekken van die machtiging heeft kunnen komen.

Naar het oordeel van de rechtbank vormen alle omstandigheden voldoende grondslag om tot een verdenking te komen dat hier sprake zou zijn van een grootschalige internationale handel in illegale vogels. Gelet op die verdenking was het inzetten van de opsporingsmiddelen zoals genoemd toegestaan en niet disproportioneel. Grootschalige handel in illegale vogels levert naar het oordeel van de rechtbank een ernstige inbreuk op de rechtsorde op, zoals is vereist voor het meest vergaande opsporingsmiddel, het plaatsen van een telefoontap. De rechter-commissaris heeft dus in redelijkheid tot afgifte van de machtiging kunnen komen. De officier van justitie heeft de overige bijzondere opsporingsmiddelen mogen inzetten. Van een vormverzuim door de inzet van bijzondere opsporingsmiddelen is geen sprake. Het verweer wordt verworpen.

Feit 1

Wettelijk kader

Op grond van artikel 13, eerste lid aanhef en onder a, van de Ffw, zoals dit luidde ten tijde van het ten laste gelegde en voor zover hier van belang, is het verboden om dieren behorende tot een beschermde inheemse diersoort onder zich te hebben. Een vogelsoort wordt als een beschermde inheemse diersoort aangemerkt als de soort van nature op het Europese grondgebied van de Lidstaten van de Europese Unie voorkomt, met uitzondering van gedomesticeerde vogels behorende tot bij algemene maatregel van bestuur aangewezen soorten (artikel 4, eerste lid aanhef en onder b, en vierde lid van de Ffw).

In de Staatscourant van 28 maart 2013, nr. 8498, is de Bekendmaking lijsten beschermde inheemse diersoorten 2013 gepubliceerd. In bijlage 2 van die bekendmaking zijn alle in de tenlastelegging genoemde vogelsoorten opgenomen. De in de tenlastelegging genoemde vogelsoorten zijn niet uitgezonderd in artikel 4 van het Besluit aanwijzing dier- en plantensoorten Flora- en Faunawet, als soorten vogels waarvan gedomesticeerde vogels niet worden aangemerkt als beschermde inheemse diersoort.

Overtredingen van voorschriften gesteld bij of krachtens artikel 13, eerste lid, Ffw, zijn misdrijven voor zover zij opzettelijk zijn begaan (artikel 2 Wet op de economische delicten). Hiervoor wordt kleurloos opzet vereist, inhoudende dat de verdachte willens en wetens dient te hebben gehandeld zoals in de betreffende strafbepaling is omschreven. Het opzet hoeft niet gericht zijn op het overtreden van de wet.

Toepassing

Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de inhoud van de bewijsmiddelen genoegzaam dat verdachte de in zijn winkel aangetroffen (geringde) vogels willens en wetens onder zich had en dat hij wist tot welke soort deze vogels behoorden. Verdachte kocht deze vogels in en huisvestte en verzorgde ze in zijn winkel, om ze vervolgens te kunnen verkopen. Daarmee acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, heeft verworven, ten verkoop voorhanden heeft gehad, in voorraad heeft gehad en onder zich heeft gehad.

Verweer

Het standpunt van verdachte dat hij erop kon en mocht vertrouwen dat de vogels op een juiste wijze waren geringd, is in het kader van de bewijsvraag niet relevant, maar zal hieronder worden besproken in het kader van de strafbaarheid van het feit en van verdachte.

Feit 2

A. Vogels uit Puerto Rico

Wettelijk kader

Op grond van artikel 10 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, zoals dit luidde ten tijde van het ten laste gelegde en voor zover hier van belang, kan de Minister kan het brengen in Nederland van dieren die dragers van smetstof kunnen zijn, verbieden dan wel verbieden, indien niet wordt voldaan aan door hem te stellen regels. Op grond van artikel 11 van dezelfde wet, kan de minister nadere regels stellen met betrekking tot de in Nederland gebrachte dieren, bijvoorbeeld ten aanzien een voorbehoedende behandeling of een tijdelijke afzondering.

Op grond van artikel 2.1, tweede lid, derde gedachtestreepje van de Regeling handel levende dieren en levende producten (hierna: de Regeling) is het verboden om dieren in Nederland te brengen, die verzonden zijn vanuit een derde land en via Nederland voor het eerst in gebieden worden gebracht waarop het Verdrag van de Europese Unie van toepassing is.

Overtredingen van voorschriften gesteld bij of krachtens artikel 10 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren zijn misdrijven voor zover zij opzettelijk zijn begaan (artikel 2 Wet op de economische delicten).

Verweer

Ter zitting heeft verdachte voor het eerst verklaard dat hij niet zeker wist of de vogels van leverancier 1 vanuit Puerto Rico waren gekomen of wellicht al in Nederland waren voordat leverancier 1 ze aan verdachte aanbood. Met andere woorden, verdachte betwist het opzet op het in Nederland brengen van de vogels. De rechtbank acht deze verklaring van verdachte niet geloofwaardig en verwerpt het verweer, gelet op het volgende.

Toepassing

De rechtbank heeft de volgende feiten en omstandigheden aan de bewijsmiddelen ontleend. Uit Whatsapp-gesprekken voorafgaand aan 15 september 2016 blijkt dat verdachte de ten laste gelegde vogels bij leverancier 1 heeft besteld. Verdachte benaderde hiervoor het Puerto Ricaanse telefoonnummer van leverancier 1. De soort vogels en de bijbehorende prijzen zijn via Whatsapp overeengekomen. Leverancier 1 was blijkens de locatiegegevens van zijn telefoon op 15 september 2016 om 12:41:40 uur nabij de luchthaven Schiphol te Amsterdam. Verdachte had op dat moment SMS-contact met hem. Verdachte heeft op 16 januari 2017 bij de politie verklaard dat leverancier 1 een man is uit Puerto Rico, die vogels voor hem uit Puerto Rico zou meenemen, dat de bestelling via Whatsap is verlopen, dat leverancier 1 op 15 september vanuit Puerto Rico op Schiphol is aangekomen, met de trein en bus is doorgereisd naar de Efteling om verdachte te ontmoeten en dat leverancier 1 een reistas bij zich had met daarin de kooitjes met vogels. Gelet op deze feiten en omstandigheden acht de rechtbank bewezen dat verdachte op 15 september 2016 in nauwe en bewuste samenwerking met leverancier 1 opzettelijk vogels in Nederland heeft gebracht, die waren verzonden vanuit Puerto Rico en via Nederland voor het eerst de Europese Unie binnenkwamen.

Dat er een vrijstelling voor deze invoer zou gelden, hetgeen in het kader van de strafbaarheid van het feit van belang kan zijn, is gesteld noch gebleken.

Vogels uit Portugal

De rechtbank is van oordeel dat de betrokkenheid van verdachte bij het in Nederland brengen van de vogels uit Portugal niet wettig en overtuigend is bewezen. Weliswaar heeft verdachte telefonisch contact gehad over de Sint Helenafazanten en de tijgervinken met ene leverancier 2 met een Portugees nummer en heeft verdachte erkend dat hij deze vogels van leverancier 2 uit Portugal heeft gekocht, maar de rechtbank kan niet vaststellen of de vogels (rechtstreeks) uit Portugal kwamen en hoe de invoer in Nederland is verlopen. Uit het dossier lijkt veeleer naar voren te komen dan het de werkwijze van leverancier 2 is om (ongevraagd) vogels bij verschillende geïnteresseerden aan te bieden, zodra hij in Nederland is. De rechtbank zal verdachte vrijspreken van feit 2 voor zover het de Portugese vogels betreft.

Feit 3

Wettelijk kader

Artikel 101a, eerste lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren schrijft voor dat de houder van één of meer dieren die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten, een besmetting met dan wel de verspreiding van een krachtens artikel 15 aangewezen besmettelijke dierziekte kan worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voor zover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die in redelijkheid kunnen worden gevergd, teneinde zodanige besmetting of verspreiding te voorkomen.

Voormelde verplichting geldt op grond van artikel 15, eerste lid, onder e van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren in samenhang met artikel 2 van het Besluit aanwijzing diersoorten besmettelijke ziekten, voor alle diersoorten behorend tot de klasse zoogdieren en voor alle diersoorten behorend tot de klasse vogels.

In de artikel 6 van de Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE’s worden als besmettelijke dierziekten bij zoogdieren onder andere rabies en Marburg aangewezen. In artikel 7 van die regeling wordt als besmettelijke ziekten bij andere vogels dan pluimvee onder andere de pseudo-vogelpest (Newcastle Disease) en vogelpest (Aviaire Influenza) aangewezen.

Overtredingen van voorschriften gesteld bij of krachtens artikel 10 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren zijn misdrijven voor zover zij opzettelijk zijn begaan (artikel 2 Wet op de economische delicten).

Toepassing

Ten aanzien van de vleerhonden

Op grond van de bewijsmiddelen is komen vast te staan dat verdachte twee vleerhonden heeft gekocht en in zijn winkel heeft gehad. Vervolgens heeft verdachte deze vleerhonden via Marktplaats te koop aangeboden. Dit is gebeurd zonder enig onderzoek van verdachte naar de gezondheid van de vleerhonden. Verdachte weet niet of de dieren zijn getest op virussen. Naar eigen zeggen wist hij weinig over die dieren en heeft hij ze niet laten onderzoeken of testen. De dieren zijn uiteindelijk in de winkel van verdachte overleden.

Vleermuizen en vleerhonden kunnen drager zijn van rabiës of het Marburgvirus. Het Marbugvirus is een zeer ernstig, aan Ebola verwant virus. In de wet- en regelgeving worden deze ziekten uitdrukkelijk genoemd als besmettelijke ziekten in verband waarmee op de houder van deze dieren een bijzondere zorgplicht rust. Verdachte wilde deze dieren graag hebben voor in zijn winkel, maar heeft nagelaten te voldoen aan die zorgplicht.

Verdachte kon gelet op het voorgaande redelijkerwijs vermoeden dat door zijn nalaten, een besmetting met dan wel de verspreiding van een besmettelijke dierziekte kon worden veroorzaakt en hij heeft niet al het nodige gedaan om besmetting of verspreiding te voorkomen. Het opzet ligt in het nalaten besloten.

Het door de raadsman aangehaalde artikel uit het Besluit verdachte dieren is op onderhavige casus niet van toepassing.

Ten aanzien van de vogels uit Puerto Rico

Verdachte had de vogels uit Puerto Rico niet in Nederland mogen brengen (feit 2). Dat heeft hij toch gedaan, zonder vervolgens te voldoen aan de zorgplicht die op hem als houder van deze dieren rust uit het oogpunt van voorkoming van verspreiding van besmettelijke dierziekten. Blijkens de tenlastelegging heeft de officier van justitie voor de invulling van die zorgplicht aansluiting gezocht bij de invoervoorschriften en quarantainevoorschriften die moeten worden nageleefd om in aanmerking te komen voor een vrijstelling van het verbod om vogels uit derde landen (niet Puerto Rico) in te voeren (art. 2.33 (oud) van de Regeling handel levende dieren en levende producten). Het gaat om voorschriften die zijn neergelegd in Uitvoeringsverordening (EU) nr. 139/2013:

  • de vogels zijn afkomstig van erkende vermeerderingsbedrijven (artikel 5 sub c van de Verordening),

  • de vogels werden 7 à 14 dagen vóór de verzending onderworpen aan een virusdetectietest in een laboratorium met negatieve resultaten voor virussen van aviaire influenza en de ziekte van Newcastle (artikel 5 sub d van de Verordening),

  • de vogels gaan vergezeld van een diergezondheidscertificaat (artikel 5 sub f van de Verordening),

  • het individuele identificatienummer van de vogels moet op het diergezondheidscertificaat worden vermeld (artikel 5 sub i van de Verordening)

  • de vogels worden vervoerd in nieuwe containers die aan de buitenkant individueel zijn geïdentificeerd met een identificatienummer dat overeenstemt met het op het diergezondheidscertificaat vermelde identificatienummer (artikel 5 sub j van de Verordening),

  • de vogels worden gedurende minstens 30 dagen in een erkende quarantainevoorziening of een erkend quarantainestation in quarantaine gehouden (artikel 11 lid 1 van de Verordening),

  • ten minste aan het begin en aan het einde van de quarantaine van elke zending inspecteert de officiële dierenarts de quarantaineomstandigheden, in het kader waarvan hij onder andere de gegevens met betrekking tot sterfgevallen bekijkt en een klinisch onderzoek verricht bij de vogels in de erkende quarantainevoorziening of in elke eenheid van het erkende quarantainestation (artikel 11 lid 2 van de Verordening).

Verdachte heeft aan geen van die invoer- en quarantainevoorschriften voldaan, terwijl deze voorschriften juist dienen om verspreiding van dierziekten te voorkomen. Van quarantaine is bijvoorbeeld geen sprake geweest. Verdachte heeft, zo blijkt uit zijn verklaring, de vogels afkomstig uit Puerto Rico direct in zijn winkel geplaatst, in aparte kooien tussen zijn andere vogels. Gezondheidscertificaten heeft hij niet gehad.

Anders dan door de verdediging is gesteld, mocht verdachte er niet van uitgaan dat degene van wie hij de vogels kocht zich aan alle relevante regels had gehouden. Op verdachte als houder rustte die verplichting.

Ten aanzien van de vogels uit Portugal

In hoeverre het voorgaande ook geldt ten aanzien van de Portugese vogels, kan de rechtbank niet beoordelen. In de tenlastelegging wordt de zorgplicht ook ten aanzien van deze vogels ingevuld met regels die moeten worden nageleefd bij de invoer van de vogels vanuit derde landen. De rechtbank spreekt verdachte vrij van de invoer van de Portugese vogels (feit 2) en in het verlengde daarvan ook van het niet voldoen aan de zorgplicht ten aanzien van die vogels door in strijd met de invoer- en quarantainevoorschriften te handelen.

Feit 4

De mistnetten zijn op 6 oktober 2016 tijdens de doorzoeking in de woning van verdachte in zijn schuur aangetroffen. Verdachte heeft dit feit erkend.

Feit 5

Het bewijsverweer, inhoudende dat verdachte wel degelijk naar behoren zijn administratie heeft bijgehouden, wordt weerlegd door de bewijsmiddelen.

Feit 6

In de bewijsmiddelen is door de verbalisanten beschreven welke gebreken de ten laste gelegde vogels hadden. De dierenarts heeft zijn bevindingen met betrekking tot het merendeel van de vogels eveneens op schrift gesteld.

Het feit dat de vogels gebreken hadden, zoals ontstekingen en zwellingen, wordt door de verdediging niet betwist. Enkele vogels waren er zeer slecht aan toe.

Aan verdachte wordt niet verweten dat hij het letsel aan de vogels heeft toegebracht door bijvoorbeeld de wijze van huisvesting; het verwijt is dat verdachte aan deze vogels de nodige (medische) verzorging heeft onthouden. De dierenarts heeft beschreven welke zorg nodig was voor de vogels en verdachte heeft die zorg niet geboden. Verdachte heeft meermalen verklaard dat hij geen hulp van een dierenarts heeft ingeschakeld.

Op grond van de bevindingen van de verbalisanten en de dierenarts en de verklaring van verdachte, acht de rechtbank feit 6 wettig en overtuigend bewezen.

Feit 7

Verdachte heeft in zijn verklaring, afgelegd bij de politie, erkend de ten laste gelegde wapens en munitie in zijn woning te Kaatsheuvel voorhanden te hebben gehad op het moment dat zijn woning werd doorzocht op 6 oktober 2016. De politie heeft beschreven waar de wapens en munitie lagen.

De wapens en munitie zijn door de materiedeskundige werkzaam bij het bureau Wapens, Munitie en Explosieven, van de politie Eenheid Zeeland en West Brabant beschreven en aangeduid is van welke categorieën uit de Wet wapens en munitie sprake is. Op grond van deze bewijsmiddelen is feit 7 wettig en overtuigend bewezen.

Het gevoerde verweer ten aanzien van het gasdrukwapen en de luchtdrukwapens zal bij de strafbaarheid van het feit worden besproken.

Feit 8

Verdachte heeft bij de politie erkend dat hij een in werking zijnde hennepkwekerij met 12 hennepplanten in de schuur bij zijn woning had. In het proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij is dit aantreffen en de staat waarin de kwekerij zich bevond concreet beschreven.

De strafbaarheid van de feiten

Feit 1

Waar hierna wordt verwezen naar wet- en regelgeving gelden de bepalingen steeds zoals die luidden ten tijde van het bewezen verklaarde en zijn zij slechts opgenomen voor zover hier van belang.

Op grond van artikel 75, eerste lid, van de Ffw kan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur (AMvB) vrijstelling worden verleend van (onder meer) de bij artikel 13, eerste lid, Ffw bepaalde verboden.

Op grond van het bepaalde in artikel 5, eerste lid aanhef en onder a, jo artikel 6, eerste lid, van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten gelden de bij artikel 13 Ffw bepaalde verboden niet ten aanzien van gefokte vogels behorende tot een beschermde inheemse diersoort, indien de houder kan aantonen dat de vogels zijn gefokt en voor zover (onder andere) deze vogels zijn voorzien van een gesloten pootring.

In het tweede lid van artikel 6 van voornoemd Besluit is bepaald dat bij ministeriële regeling regels kunnen worden gesteld betreffende de afgifte en kenmerken van gesloten pootringen. Op grond van artikel 1, aanhef en onder e, van de Regeling afgifte en kenmerken gesloten pootringen en andere merktekens wordt onder een ‘gesloten pootring’ verstaan een individueel gemerkte, ononderbroken ring of manchet, zonder enige naad of las, waarmee op geen enkele wijze is geknoeid en waarvan het formaat zodanig is dat hij, nadat hij in de eerste levensdagen van de vogel is aangebracht, niet kan worden verwijderd wanneer de poot van de vogel zijn definitieve omvang heeft bereikt.

In artikel 4, eerste lid, van voornoemde Regeling is bepaald dat een in Nederland afgegeven gesloten pootring ten minste is voorzien van de letters NL, de aanduiding van de binnendiameter tot in tienden van een millimeter, de laatste twee cijfers van het jaartal waarin de ring mag worden aangebracht en, per ringmaat, een uniek nummer bestaande uit de bondscode, een kweeknummer en een volgnummer.

In artikel 5, eerste lid, van de voornoemde Regeling is opgenomen dat van een in Nederland in gevangenschap geboren en gefokt exemplaar van in de bijlage bij die regeling opgenomen soorten vogels is voorzien van een in Nederland afgegeven gesloten pootring met een, voor zover vermeld, in die bijlage vastgestelde diameter.

Met betrekking tot de onder feit 1 bewezen verklaarde vogels die allen geringd waren, volgt uit de bewijsmiddelen, met name het proces-verbaal van bevindingen opgesteld door verbalisant 1 en verbalisant 2 d.d. 22 februari 2017, pagina’s A399-420 en het proces-verbaal zaak onjuist geringde pseudokoopvogels opgesteld door verbalisant 3, d.d. 13 maart 2017, pagina’s A585-590, dat telkens niet (geheel) is voldaan aan het hiervoor bepaalde. Derhalve was geen sprake van een vrijstelling van het verbod van artikel 13, eerste lid aanhef en onder a, Ffw. Mitsdien is het onder 1 bewezen verklaarde strafbaar.

Een uitzondering hierop is de bontbekplevier met ringnummer 23 30. Ten aanzien van deze geringde vogel is niet gebleken dat die onjuist was geringd, zodat verdachte in zoverre zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Overigens zal de rechtbank deze vogel wel onttrekken aan het verkeer, omdat ten aanzien van deze vogel geen inkoopadministratie kon worden overgelegd.

Op het verweer van de verdachte dat hij erop mocht vertrouwen dat ook alle andere vogels juist geringd waren, wordt hierna bij de strafbaarheid van de verdachte nader ingegaan.

Nadere overweging met betrekking tot de strafbaarheid van het onder 7 bewezenverklaarde

Met betrekking tot het voorhanden hebben van het koolzuurgaswapen en de luchtdrukwapens, alle drie imitatiepistolen, ten laste gelegd in feit 7 overweegt de rechtbank als volgt.

Art. 2 lid 1 van de Wet wapens en munitie vermeldt welke wapens onder categorie I vallen. Dat zijn op grond van sub 7 van deze bepaling onder meer:

“andere door Onze Minister aangewezen voorwerpen die een ernstige bedreiging van personen kunnen vormen of die zodanig op een wapen gelijken, dat zij voor bedreiging of afdreiging geschikt zijn.”

Artikel 3 van de regeling wapens en munitie luidt:

“Als voorwerpen van categorie I, onder 7°, die een ernstige bedreiging van personen kunnen vormen of die zodanig op een wapen gelijken dat zij voor bedreiging of afdreiging geschikt zijn, worden aangewezen:

a. voorwerpen die voor wat betreft hun vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertonen met vuurwapens of met voor ontploffing bestemde voorwerpen, met uitzondering van speelgoedvoorwerpen als bedoeld in de Richtlijn 2009/48/EG.”

In de tenlastelegging is met betrekking tot het koolzuurgaswapen en de luchtdrukwapens niet nader gespecificeerd dat het telkens gaat om een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen”. De rechtbank is van oordeel dat dit ertoe leidt dat het voorhanden hebben van die voorwerpen niet als een strafbaar feit kan worden gekwalificeerd.

Het verweer van de verdediging slaagt derhalve en de rechtbank zal verdachte ontslaan van alle rechtsvervolging van feit 7, wat betreft het koolzuurwapen (Co2) en de twee luchtdrukwapens.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de overige feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte

Feit 1

Beroep op afwezigheid van alle schuld

Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de vogels van andere personen heeft gekocht, dat hij een inkoopadministratie heeft bijgehouden, en dat hij meende er daarom op te kunnen en mogen vertrouwen dat de vogels op een juiste wijze waren geringd. Voorts heeft verdachte verklaard dat hij naar de pootringen heeft gekeken en geen beschadigingen aan de ringen en ook geen beschadigingen aan de pootjes van de vogels heeft waargenomen.

De rechtbank begrijpt dit verweer aldus dat verdachte zich ter zake van de onder 1 bewezen verklaarde geringde vogels op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van afwezigheid van alle schuld en dat hij te dien aanzien behoort te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

Ook dit verweer faalt.

Op grond van de bewijsmiddelen is komen vast te staan dat bij het overgrote deel van de ten laste gelegde vogels een of meer uiterlijke kenmerken opvielen aan de vogels zelf of aan de pootringen. Zo is uit de bewijsmiddelen duidelijk geworden dat vogels mank liepen omdat hun ringpoten verdikt waren. Ook kwam het voor dat de enkelgewrichten van de poot waar de ring om zat beschadigd waren. De pootringen van sommige vogels waren helemaal niet wettelijk erkend. Er waren pootringen bij die overduidelijk voor andere kweekjaren waren afgegeven dan voor de betreffende vogel in de betreffende leeftijd. Sommige vogels droegen te grote pootringen en hinkten. In enkele gevallen was een ring niet meer rond en/of beschadigd.

Deze zichtbare uiterlijke kenmerken noopten verdachte tot een grondige controle van de betreffende vogels en in het bijzonder de pootringen, teneinde zich ervan te vergewissen dat hij geen illegale inheemse beschermde vogels aanschafte. Door na te laten een dergelijke controle uit te voeren, heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank niet alle zorg betracht die in redelijkheid van hem kon worden gevergd.

Bij een klein aantal van de vogels uit de tenlastelegging was aan de pootring of ringpoot niet zonder meer te zien dat deze vogels onjuist waren geringd. Het gaat om de tureluur met ringnummer 33, die op 6 oktober 2016 bij de doorzoeking in de winkel van verdachte in beslag is genomen, en de twee roodborsten, twee ortolanen en de kleine zwartkop, die op 15 december 2016 in beslag zijn genomen. Dat niet op het eerste gezicht te zien was dat deze vogels onjuist geringd waren, sluit de strafbaarheid van verdachte in de onderhavige zaak echter niet uit. Daarvoor is het volgende van belang.

Uit het onderzoek is gebleken dat deze vogels pootringen hadden, die oorspronkelijk voor andere vogels waren aangevraagd dan voor de vogels van verdachte. De vogels waren de facto dus onjuist geringd. Verdachte had daar beducht op moeten zijn, aangezien het hem bekend was dat vogels soms voorzien worden van ringen die eigenlijk bij andere vogels horen. Verdachte beschikte nota bene zelf over losse pootringen van diverse kwekers en gaf die ringen soms mee aan kopers die geen lid waren van de vereniging, zodat die kopers jonge vogels toch konden voorzien van een – bij een andere vogel behorende - pootring.

Tegen deze achtergrond klemt het des te meer dat verdachte heeft nagelaten de ingekochte vogels juist en volledig te administreren. Op basis van een juiste en volledige administratie had hij de herkomst van de vogels beter kunnen controleren.

Ten aanzien van de twee roodborsten, twee ortolanen en de kleine zwartkop geldt bovendien dat verdachte heeft verklaard dat hij deze vogels van één persoon heeft gekocht, als onderdeel van een grotere partij vogels. Bij deze partij vogels zaten, naast de hiervoor genoemde vogels, ook drie bontbek plevieren met een te grote ring. Dat had verdachte zelf ook gezien. Naar het oordeel van de rechtbank is het aan verdachte, als professioneel vogelhandelaar, om op het moment dat een verkoper onjuist geringde vogels aanbiedt, te controleren of de andere vogels die deze verkoper aanbiedt wél juist geringd zijn. Het gaat per slot van rekening om inheemse beschermde diersoorten.

Gelet op het voorgaande, mocht van verdachte een meer grondige controle worden verwacht dan het enkel bekijken van de pootringen. Nu verdachte dit heeft nagelaten heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank ten aanzien van die vogels niet alle zorg betracht die in redelijkheid van hem kon worden gevergd.

Nu er ook voor het overige geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten, is verdachte strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde onder feit 1.

Ook met betrekking tot de andere bewezen verklaarde feiten zijn er geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Bewezenverklaring

  • Feit 1: overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 13, eerste lid aanhef en onder a van de Flora- en faunawet, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd.

  • Feit 2: medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 10, eerste lid van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, opzettelijk begaan;

  • Feit 3: overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 101a van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd;

  • Feit 4: overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 15 van de Flora- en faunawet, opzettelijk begaan;

  • Feit 5: overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 2.2, tiende lid onderdeel l van de Wet dieren, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd;

  • Feit 6: gedraging in strijd met het voorschrift vastgesteld bij artikel 2.2, achtste lid van de Wet dieren, meermalen gepleegd;

  • Feit 7: met betrekking tot de boksbeugel, een categorie 1 wapen: - overtreding van artikel 13, eerste lid van de Wet wapens en munitie; met betrekking tot het categorie III wapen: - overtreding van artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III; met betrekking tot de munitie van categorie III: - overtreding van artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie;

  • Feit 8: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod. verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

Strafoplegging

  • Veroordeling tot een taakstraf van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van twee jaren.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^