Artikel: Beslag op levende dieren, knelpunten

In artikel 94 Sv is opgenomen dat alle voorwerpen vatbaar zijn voor beslag, zolang zij kunnen dienen om de waarheid aan het licht te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen (lid 1), of vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer (lid 2). Ook levende dieren zijn in voorkomend geval vatbaar voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer. Het komt dan ook met enige regelmaat voor dat strafvorderlijk beslag gelegd wordt op levende dieren. Dieren worden dan als voorwerpen in de zin van artikel 94 Sv beschouwd. De bepalingen van artikelen 94 en 117 Sv zijn dan dus ook op dieren van toepassing, zo volgt impliciet uit de rechtspraak van de Hoge Raad en zo oordeelde ook het gerechtshof Den Haag expliciet in een civiele zaak.

Strafvorderlijk bezien wordt met inbeslaggenomen dieren in ieder geval dus niet anders omgegaan dan met een inbeslaggenomen auto of schemerlamp. Als tegen de inbeslagname van een dier een klaagschrift wordt ingediend geldt voor de beklagrechter dezelfde toets als in alle andere beklagzaken, te weten of het ‘niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter later oordelend, verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer uitspreekt’. Enkel indien dat hoogst onwaarschijnlijk is kan tot teruggave van het inbeslaggenomene gekomen worden. De ratio achter deze strenge maatstaf is onder andere dat de beklagrechter niet vooruit moet lopen op het oordeel ten gronde. Betoogd kan worden dat deze marginale toets meebrengt dat de beslagene welhaast zijn onschuld moet bewijzen of moet aantonen dat het beslagen voorwerp bijvoorbeeld niet vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer of verbeurdverklaring, wil tot gegrondverklaring van het beklag gekomen worden. Die situaties zullen zich zeker in een vroeg stadium van de procedure niet vaak voordoen.

Lees verder:

Print Friendly and PDF ^