Veroordeling voor poging nep-Van Gogh te verkopen als echt

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 22 september 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:8814

Het Van Gogh Museum onderzoekt de authenticiteit van schilderijen waarvan het vermoeden bestaat dat deze zijn toe te schrijven aan Vincent van Gogh en wordt wereldwijd als autoriteit op dat gebied erkend. Op 1 juli 2014 ontving het museum een aanvraag om het schilderij Harvest (De Oogst) te beoordelen. De aanvraag was ingediend door naam 1, kennelijk als vertegenwoordiger van verdachte.

In december 2014 is vervolgens een overeenkomst tot onderzoek gesloten tussen het museum en verdachte. Verdachte voegde een verklaring bij dat alle correspondentie moest worden gericht aan zijn nieuwe vertegenwoordiger, naam 2. Het museum beoordeelde het schilderij De Oogst op basis van de door naam 2 toegestuurde foto’s. Bij brief van 2 maart 2015 liet het Hoofd Kunst van het museum aan naam 2 weten dat het schilderij niet aan Van Gogh kan worden toegeschreven: ‘We hebben het door u gestuurde materiaal zorgvuldig bestudeerd en zijn van mening dat het werk niet aan Vincent van Gogh kan worden toegeschreven. Het is een kopie van een andere hand van Van Gogh’s De Oogst (F0412/JH1440) in de collectie van het Van Gogh Museum’.

Medio 2015 is het schilderij als een echte Van Gogh door verdachte te koop aangeboden, aan onder anderen commissionair commissionair, een zakenrelatie van de Duitser getuige. Verdachte heeft daarna zowel telefonisch als per e-mail contact met getuige onderhouden. Getuige heeft e-mailberichten van (het e-mailadres van) verdachte overgelegd. Verdachte bood het schilderij aan voor €15 miljoen.

Commissionair heeft aangifte gedaan tegen verdachte en daarbij de via getuige van verdachte per email ontvangen documenten overgelegd. Dit betrof onder meer een Verslag authenticiteitsonderzoek van het werk De Oogst, dat zou zijn opgemaakt door het museum en inhoudt dat het schilderij van de hand van Van Gogh is. Verder ontving getuige van verdachte een brief met het logo en briefhoofd van het museum, gedateerd 13 maart 2015, zijnde voor het grootste deel een kopie van de brief van het museum van 2 maart 2015, zij het dat het woord ‘niet’ in de eerste hiervoor geciteerde zin is weggehaald, waarmee het museum dus zou bevestigen dat het schilderij (wel) aan Van Gogh kan worden toegeschreven. Deze brief van 13 maart 2015 is bovendien gericht aan mevrouw naam 3 (onderstreept door het hof), terwijl de originele brief van 2 maart 2015 aan mevrouw naam 2 is geadresseerd.

Ook is een brief overgelegd met het logo en briefhoofd van het museum, gedateerd 13 maart 2015, eveneens gericht aan mevrouw naam 2 en afkomstig van naam 5, Hoofd Kunst van het museum, inhoudende dat het museum geïnteresseerd is in aanschaf van het schilderij.

Het museum heeft aangegeven het verslag authenticiteitsonderzoek noch de brieven van 13 maart 2015 te kennen. De handtekeningen onder de brieven zouden afkomstig zijn van naam 5 maar zijn niet de hare en dus eveneens vervalst.

Ook het museum heeft aangifte gedaan van vervalsing en misbruik van het logo van het museum. Het museum heeft afschriften overgelegd van hun correspondentie met een aantal internationale kunsthandelaren, die het schilderij en de vervalste brieven hadden gezien of kopieën van de brieven en het expertiserapport hadden ontvangen en ter verificatie aan het museum hadden voorgelegd.

Standpunt van de verdediging

De raadsman heeft bepleit dat verdachte zal worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.

Verdachte ontkent ten stelligste dat hij opzettelijk gebruik zou hebben gemaakt van vervalste brieven van het museum of een vervalst Verslag authenticiteitsonderzoek.

Hij is er altijd vanuit gegaan dat de documenten echt waren en hem is pas na contact met de politie duidelijk geworden dat de documenten vals waren. Hij heeft daarop de onderhandelingen over de verkoop van het schilderij onmiddellijk gestaakt.

Er is tenslotte alleen een verklaring van naam 2 dat zij de originele brief van het museum aan verdachte heeft overhandigd. Verder komt duidelijk uit het dossier naar voren dat ook anderen de visie ondersteunden dat het om een echte Van Gogh ging, aldus de raadsman.

De raadsman heeft ook betoogd dat het de vraag is, los van het ontbreken van opzet, van wie commissionair de stukken heeft gekregen. Commissionair is door de raadsheer-commissaris gehoord. Hij heeft verklaard dat hij de documenten van getuige heeft ontvangen. Verdachte heeft dus richting commissionair niet gebruikgemaakt van valse documenten. Andere kunsthandelaren die in het dossier worden genoemd, hebben nooit documenten van verdachte aangeboden gekregen.

Getuige heeft verklaard dat hij alle documenten van verdachte slechts als scan of als foto heeft gekregen. Hem zijn nooit originele documenten getoond.

Verdachte heeft zelf geen herinnering aan directe contacten en in ieder geval geen enkele herinnering aan het toezenden van documenten aan getuige.

De twee korte e-mailberichten zijn afkomstig van een iPhone. Verdachte kan niet met een iPhone omgaan, daar moet hij hulp van een derde bij hebben gehad. Hij kan geen foto’s of documenten uploaden, niet e-mailen en überhaupt niet met een computer omgaan. De documenten moeten dus afkomstig zijn van iemand anders, misschien wel van naam 6, maar zeker niet van verdachte, heeft de raadsman betoogd.

Standpunt van de advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde gebruik van valse of vervalste documenten. Verdachte wist na ontvangst van de brief van het museum van 2 maart 2015 dat het schilderij geen echte Van Gogh was. Hij heeft tijdens de zitting bij de rechtbank verklaard dat hij de brief uit handen van naam 2 heeft ontvangen. Desondanks heeft hij na die tijd geprobeerd het schilderij voor €15 miljoen te verkopen en daarbij valse documenten in omloop gebracht. Een kopie van het authenticiteitsverslag en bestanden van de valse brieven zijn in de computer van verdachte aangetroffen. Van belang is hoe verdachte aan die documenten is gekomen en waarom hij deze documenten heeft gebruikt. Op geen van beide vragen heeft verdachte een aannemelijk antwoord kunnen geven.

Het oordeel van het hof

Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.

Het hof overweegt daarbij in het bijzonder als volgt.

Verdachte blijft bij zijn stelling dat hij er altijd vanuit is gegaan dat het schilderij echt was en dat hij de documenten dan misschien wel heeft verstuurd of gemaild, maar niet anders dan in de volle overtuiging dat ook die documenten echt waren. Hij heeft dus geen opzet gehad op het verspreiden van valse of vervalste brieven of een vals opgemaakt authenticiteitsverslag. Van wie hij de documenten heeft gekregen weet hij zich niet goed te herinneren.

Op de computer van verdachte is echter een Word-document aangetroffen met de (kale) tekst van één van de valse brieven, zonder handtekening of briefhoofd van het museum. Ook is een document (gedateerd 23 maart 2015) aangetroffen met een verklaring dat het schilderij van Vincent van Gogh al sinds 1910 in het bezit van zijn familie is. Verder is het Verslag Authenticiteitsonderzoek van het werk De Oogst als pdf-document op de computer gevonden. De iPad van verdachte bevatte een e-mailbericht van het hotmailaccount van verdachte gericht aan diens Outlook-account met als bijlagen verschillende versies van een brief van 2 maart 2015 zonder tekst met de opmaak van het briefpapier van het museum. Op 21 augustus 2015 heeft verdachte daarover tegenover de politie verklaard dat zijn schoonzoon dit document op zijn verzoek van het internet heeft gehaald.

De verklaring van verdachte dat hij geen enkele kennis heeft van het gebruik van computers en e-mail en feitelijk bij al dit soort handelingen geholpen moet worden, acht het hof ongeloofwaardig. Verdachte beschikte over twee e-mailaccounts, een iPad en een desktopcomputer en hij heeft bovendien verklaard dat hij zelf e-mails heeft verstuurd, ondanks zijn verklaring ter zitting “dat hij tegenwoordig net zijn computer kan aanzetten”. In ieder geval heeft hij ter zitting van het hof verklaard dat als de betreffende mails met documenten door een ander zijn verstuurd dit met zijn instemming is gebeurd.

Verdachte kende de inhoud van de brief van het museum van 2 maart 2015. Die brief is hem door naam 2 overhandigd en verdachte heeft bevestigd dat hij de brief van haar heeft ontvangen. naam 2 heeft zelfs nog een reactie op die brief naar het museum gestuurd inhoudende dat zij het niet eens waren met de uitslag van het onderzoek, welke reactie zij in overleg met verdachte heeft opgesteld. Kort na 2 maart 2015 was het verdachte dus bekend dat het schilderij volgens het museum, de autoriteit op dit gebied, niet aan Van Gogh kon worden toegeschreven. Toch heeft verdachte het schilderij daarna als echt aangeboden en daarbij vervalste brieven en een vals expertiserapport overgelegd. Dat die documenten in de vorm van bijlagen bij e-mailberichten of als foto zijn verstrekt, maakt niet dat zoals de raadsman heeft betoogd geen sprake meer zou zijn van geschriften als bedoeld in artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht. Volgens vaste jurisprudentie is de vorm van een geschrift niet doorslaggevend: een geschrift in de zin van artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht is niet meer dan een (redelijk) duurzame weergave van gegevens, die evengoed in een bestand, op een foto of in een kopie kunnen worden vastgelegd.

De raadsman heeft verder aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat verdachte de documenten aan commissionair, diens zakenrelatie getuige of andere kunsthandelaren heeft aangeboden.

Verdachte heeft de documenten overgelegd om zijn bewering dat het schilderij door Van Gogh was gemaakt te staven om zo een hoge prijs voor het doek te kunnen vragen. Daarvoor schakelde hij verschillende tussenpersonen in aan wie hij de brieven en het rapport toestuurde of toonde. Uiteraard was het de bedoeling dat deze tussenhandelaren potentiële kopers zouden benaderen. Binnen enkele weken benaderden dan ook verschillende kopers en tussenpersonen het museum om de authenticiteit van de door hen ontvangen documenten te verifiëren. Het museum heeft bijvoorbeeld e-mailcorrespondentie met naam 4 van kunstinstelling in Zurich overgelegd. Daaruit blijkt dat de eigenaar van het schilderij – later door naam 4 aangeduid met de intitalen ‘initialen’ – naam 4 bij een ontmoeting in Amsterdam de vermeende Van Gogh en de bijbehorende documenten had laten zien, maar in dit stadium nog geen kopieën van de documenten wilde verstrekken. Aan het kantoor zijn wel kopieën overgelegd, zo blijkt uit hun correspondentie met het museum.

Het hof verwerpt de verweren van de raadsman. Uit het dossier komt naar voren dat verdachte wetende dat het schilderij niet aan Van Gogh kon worden toegeschreven het doek desondanks met behulp van vervalste authenticiteitsdocumenten heeft aangeboden en geprobeerd heeft het voor een miljoenenbedrag te verkopen. Verdachte heeft tegenover gegadigden, de politie, de rechtbank en het hof telkens andere verklaringen afgelegd over de afkomst en geschiedenis van het schilderij en de herkomst van de vervalste documenten. Ook voor de bewering van verdachte dat andere experts van onder meer het Louvre het schilderij (wel) als echt hebben beoordeeld, heeft het hof geen bewijs aangetroffen.

Bewezenverklaring

  • Opzettelijk gebruikmaken van een vervalst geschrift als bedoeld in artikel 225, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd.

Strafoplegging

  • Gevangenisstraf van 8 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 3 jaren.

Verdachte heeft de internationale kunsthandel een schilderij aangeboden waarvan hij wist dat het niet van de hand van Van Gogh was en daarbij valse documenten overgelegd waaruit zou blijken dat experts van het museum het schilderij als echt hebben aangemerkt. Misschien heeft verdachte de impact van zijn actie onderschat en had hij alleen de aantrekkelijke financiële gevolgen van een gerealiseerde verkoop voor ogen. Dat neemt niet weg dat hij kon voorzien dat de ontdekking van een onbekend schilderij van Van Gogh veel ophef zou veroorzaken en niet alleen in de kunstwereld. Toen de eerste geruchten over de authenticiteit de kop opstaken heeft verdachte nog geprobeerd potentiële kopers onder druk te zetten om snel tot een overeenkomst te komen. Zelfs nadat hij door de politie op de hoogte was gesteld van de verdenkingen, heeft verdachte geprobeerd uit zijn penibele situatie te raken door een koopovereenkomst te sluiten met bedrijf en stichting.

De raadsman heeft aangevoerd dat geen sprake is geweest van benadeling. Uit de verklaringen van het museum en een aantal getuigen, blijkt anders. De kunsthandelaren hebben contact opgenomen met potentiële kopers en tijd en moeite in onderhandelingen gestoken. Het museum is in korte tijd telkens benaderd door commissionairs en mogelijke kopers om de echtheid van de documenten te verifiëren die afkomstig zouden zijn van het museum. De vervalsingen hebben ook de nodige media aandacht getrokken, die het vertrouwen in de kunstwereld hebben geschaad. Verder rekent het hof verdachte aan dat hij blijft ontkennen weet te hebben gehad van de valsheid van de documenten en daarbij zelfs namen noemt van derden van wie hij de documenten zou hebben ontvangen.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^