Veroordeling voor valsheid van oud-medewerker van internationale onderneming die zich bezighoudt met verwerking, opslag en fysieke en papieren handel in agrarische producten en biobrandstoffen

Rechtbank Oost-Brabant 27 september 2021, ECLI:NL:RBOBR:2021:5647

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het meermalen plegen van valsheid in geschrift.

Verdachte heeft in mailcorrespondentie valselijk de door een onafhankelijke broker vastgestelde waardering van een product verhoogd om deze gelijk te trekken met de waardering van het product in het interne digitale handelssysteem van zijn toenmalige werkgever. Hierdoor werd de voorraad van zijn werkgever ten onrechte te hoog gewaardeerd hetgeen het resultaat van de biobrandstoffenafdeling, waar verdachte niet alleen werkzaam was, maar waar hij bovendien manager was, positief beïnvloedde.

Verdachte heeft daarnaast in mailcorrespondentie valselijk de door een onafhankelijke broker vastgestelde waardering van een product verlaagd, ook weer om deze te laten corresponderen met het interne digitale handelssysteem, terwijl deze onderwaardering tot een positiever resultaat in de boeken leidde.

Verdachte heeft verder in 2013 vijf fictieve inkoopcontracten en in 2015 drie fictieve verkoopcontracten met een bekende zakenpartner in het interne digitale handelssysteem ingevoerd en mensen die hem daarop aanspraken langere tijd aan het lijntje gehouden in mailwisselingen. Ook hiermee zijn de resultaten van zijn biobrandstoffenafdeling positiever in de boeken gekomen dan zij feitelijk waren.

Achtergrond

Verdachte heeft sinds 1 december 2008 tot 6 mei 2015 gewerkt voor benadeelde, een internationale onderneming die zich bezighoudt met de verwerking, opslag en fysieke en papieren handel in agrarische producten en biobrandstoffen.

Verdachte is gestart als trainee trader en werkte laatstelijk in de functie van Trade Manager Biofuel op de afdeling Biofuels. De afdeling Biofuels hield zich met name bezig met de papieren en fysieke handel in biobrandstoffen waarvan het speculeren op prijsdalingen en prijsdalingen een onderdeel was.

Aan verdachte wordt onder de feiten 1 en 2 verweten dat hij door derden opgestelde documenten met betrekking tot marktprijzen van bepaalde producten heeft vervalst door - kort gezegd - prijzen van producten aan te passen, en dat hij deze vervalste documenten heeft opgenomen in e-mail berichten die zijn gestuurd aan de heer persoon 1, de market risk manager bij het bedrijf.

Verdachte heeft erkend zich aan deze feiten 1 en 2 schuldig te hebben gemaakt.

Onder feit 3 wordt verdachte verweten dat hij een deel van het interne (digitale) handelsadministratiesysteem van zijn werkgever, handelssysteem genaamd, heeft vervalst door daarin niet bestaande in- en verkoopcontracten in te voeren.

Tot slot wordt verdachte onder feit 4 verweten dat hij valselijk opgemaakte facturen in de bedrijfsadministratie van zijn bedrijf bedrijf 4 heeft verwerkt; de valsheid heeft volgens de tenlastelegging betrekking op de aanduiding dat “consultancy” werkzaamheden zijn verricht terwijl in werkelijkheid werkzaamheden als “trader” en/of “broker” zijn verricht.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten.

Mede op grond van de bekennende verklaring van verdachte acht de officier van justitie de feiten 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen.

Feit 3 acht de officier van justitie eveneens wettig en overtuigend bewezen. In zijn schriftelijke requisitoir heeft de officier van justitie de bewijsmiddelen vermeld, waarnaar de rechtbank op deze plaats kortheidshalve verwijst.

De officier van justitie acht redengevend dat bedrijf 3 (hierna: bedrijf 3) het afsluiten van de beweerdelijke contracten met benadeelde nooit heeft bevestigd en dat deze ook nimmer in de administratie van bedrijf 3 zijn teruggevonden. Voor de officier van justitie is genoegzaam komen vast te staan dat de contracten door verdachte in het handelssysteem van benadeelde zijn ingevoerd. Van belang acht de officier van justitie ook dat verdachte na tal van verzoeken van een of meer collega’s om deze contracten te (laten) bevestigen, gedurende langere tijd meermalen de indruk heeft gewekt daarover nog met bedrijf 3 in gesprek te zijn. De verklaringen van verdachte dat hij invoerfouten heeft gemaakt, past volgens de officier van justitie niet bij deze gedragingen en past evenmin bij de inhoud van de mailwisseling die verdachte met de heer naam 1 van bedrijf 3 heeft gevoerd op 2 maart 2015 over de 3 verkoopcontracten. In die e-mail zegt hij dat hij die business, qua verhandelde hoeveelheden en gehanteerde prijs passend bij de inhoud van de 3 contracten, eruit zal halen, daar die business nooit gesloten is.

Tot slot acht de officier van justitie feit 4 wettig en overtuigend bewezen.

De 12 facturen zijn aangetroffen op een computer die verdachte in gebruik had in het bedrijfspand van een andere vennootschap van hem.

Volgens de officier van justitie is de vermelding “consultancy” op de facturen in strijd met de werkelijkheid aangezien feitelijk sprake was van verrichte brokeractiviteiten.

Redengevend acht de officier van justitie de omstandigheden dat verdachte de vergoeding relateerde aan metrische tonnen passende bij brokeractiviteiten en dat nergens in de administratie van verdachte stukken zijn gevonden die duiden op advieswerkzaamheden. Daarnaast hebben vertegenwoordigers van de bedrijven aan wie verdachte de facturen stuurde en die deze ook hebben betaald, als getuigen verklaard dat zij (het bedrijf van) verdachte beschouwden als broker en dat hij brokerwerkzaamheden voor die bedrijven verrichtte. Van door verdachte verrichte advieswerkzaamheden is in het onderzoek helemaal niets gebleken. De accountant van verdachte heeft verklaard geen documenten te kennen die zien op door verdachte verrichte consultancywerkzaamheden.

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank wat betreft bewezenverklaring van de feiten 1 en 2 nu verdachte deze feiten heeft erkend.

Namens verdachte is vrijspraak bepleit voor feit 3.

Aangevoerd is dat opzet op de onjuistheid van de contracten niet bewezen kan worden nu sprake is van foutief invoeren van gegevens; verdachte moest naar aanleiding van een transactie al heel snel uit het hoofd in het bedrijfssysteem invoeren wat met partijen was afgesproken. Waar gehakt wordt, vallen spaanders.

Ook ten aanzien van feit 4 is vrijspraak bepleit.

Daartoe is aangevoerd dat de term “consultancy” zo onbepaald is dat ook broker-werkzaamheden eronder kunnen vallen, zodat de conclusie dat in strijd met de waarheid is gehandeld, niet te rechtvaardigen is. Aangevoerd is tevens dat binnen de bedrijven waarvoor verdachte advieswerkzaamheden verrichtte, de termen “consultancy” en “brokery/brokerage” door elkaar werden gebruikt en er, de getuigenverklaringen welbeschouwd, door de bedrijven kennelijk geen waarde werd gehecht aan welke term werd gebruikt.

Nu telkens slechts aan één partij werd gefactureerd, kunnen de facturen geen betrekking hebben gehad op broker-werkzaamheden omdat in het geval van brokerage twee partijen betrokken zouden zijn voor wie verdachte als broker zou hebben opgetreden en ook aan twee partijen zou zijn gefactureerd.

Tot slot acht de verdediging het onbegrijpelijk en niet gepast dat, terwijl niet-ambtelijke corruptie niet is ten laste gelegd, door het Openbaar Ministerie wel wordt gesteld dat de facturen vals zijn en deze de facto dan dus op omkoping zouden zijn gebaseerd.

Het oordeel van de rechtbank

De door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen zijn opgenomen en uitgewerkt in een bewijsbijlage (bijlage 1). Deze bewijsmiddelenbijlage maakt integraal onderdeel uit van dit vonnis.

Nu verdachte de bewezen te verklaren feiten onder 1 en 2 ter terechtzitting heeft bekend, zal de rechtbank gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering de in de bewijsmiddelenbijlage te noemen bewijsmiddelen met betrekking tot die feiten niet uitwerken, maar volstaan met de vermelding ervan.

Met betrekking tot feit 3 overweegt de rechtbank als volgt. Dit feit gaat over 3 contracten die in 2015, en 5 contracten die in 2013 ten onrechte zijn ingevoerd in handelssysteem, het interne handelsadministratiesysteem van benadeelde

De 3 contracten uit 2015

Ten aanzien van de drie contracten uit 2015, genummerd nummer 6, nummer 7 en nummer 7 (hierna: nummer 6) geldt dat verdachte deze contracten op 15 januari 2015 heeft ingevoerd in handelssysteem als met bedrijf 3 overeengekomen en afgesloten contracten. Uit de verklaring van getuige naam 1 blijkt echter dat in de administratie van bedrijf 3 deze overeenkomsten niet zijn terug te vinden en daarom niet werkelijk bestaande contracten zijn.

Op 16 januari 2015 werd verdachte per e-mail ervan op de hoogte gesteld dat de bevestigingen van deze contracten ontbraken en werd verdachte verzocht om de bevestigingen van deze contracten te sturen. Op 21 januari 2015 stuurde verdachte vervolgens per email emailcorrespondentie tussen hem en de heer naam 1 van bedrijf 3 betreffende de verkoop van 7.500 Mt UCOME voor USD 1009/t van benadeelde aan bedrijf 3 (DOC 584). Volgens deze emailcorrespondentie zou verdachte op 7 januari 2015 om 15.05 uur een mail ten behoeve van een bevestiging van de contracten nummer 6 hebben verstuurd aan naam 1 en op 8 januari om 10.46 uur zou naam 1 de transacties hebben bevestigd.

De rechtbank stelt vast dat deze e-mailcorrespondentie door verdachte vervalst moet zijn.

Uit de verklaring van getuige naam 2 blijkt dat de contractnummers nummer 6 op 7 januari 2015 nog niet beschikbaar waren in het bedrijfssyteem handelssysteem. Dat betekent dat het feitelijk onmogelijk is dat verdachte op deze datum contracten met deze nummers heeft verstuurd naar naam 1.

Verdachte heeft op 7 en 8 januari 2015 wél via een e-mail met naam 1 gecorrespondeerd over een ander contract, met nummer nummer 8. In deze twee e-mailberichten staan precies dezelfde tijdstippen van verzenden als in de mailberichten met betrekking tot de contracten nummer 6, en hoewel er andere hoeveelheden verhandeld product, een andere prijs en andere contractnummers worden genoemd, zijn de opzet, strekking en inhoud van de e-mailberichten nagenoeg gelijk. Daarbij komt dat het opvallend en – ook naar het inzicht van getuige naam 2 – onverklaarbaar is dat er in de verkoopcontracten nummer 6 enerzijds en in het contract nummer 8 anderzijds voor hetzelfde product en op hetzelfde tijdstip aanzienlijk verschillende prijzen worden gehanteerd door dezelfde contractanten.

Voorts constateert de rechtbank dat de verklaring van verdachte over het moment van invoer in handelssysteem – dit diende binnen 24 uur na het sluiten van de deal te geschieden, volgens verdachte nog vóórdat er een bevestiging van de andere partij ontvangen was – haaks staat op de gang van zaken in dit geval, waar verdachte pas op 15 januari 2015 de contracten nummer 6 heeft ingevoerd, terwijl deze volgens de door hem per e-mail van 21 januari meegestuurde mailcorrespondentie reeds op 8 januari 2015 zouden zijn bevestigd door de andere partij.

Tot slot is uit het onderzoek gebleken dat de contracten nummer 6 onbekend waren in de bedrijfsadministratie van bedrijf 3.

Met het e-mailbericht van verdachte aan de heer naam 1 van bedrijf 3 op 2 maart 2015 (DOC 585), inhoudende dat" Zoals eerder besproken de 7,5 k short (1009$/t) zullen we eruit halen daar die business nooit gesloten is..", heeft verdachte in feite ook aangegeven dat de op deze business betrekking hebbende contracten nooit zijn gesloten en derhalve ten onrechte zijn ingevoerd in handelssysteem.

Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de e-mailcorrespondentie van 7 en 8 januari 2015 met betrekking tot contract nummer 8 heeft bewerkt ter onderbouwing van de niet gesloten deal waarop de contracten nummer 6 betrekking zouden hebben, en dat verdachte willens en wetens de contracten met de nummer nummer 6 heeft ingevoerd in het handelssysteem systeem terwijl hij wist dat deze contracten niet waren overeengekomen en gesloten met bedrijf 3.

De 5 contracten uit 2013

Met betrekking tot de contracten genummerd nummer 9 tot en met nummer 10 is gebleken dat deze door verdachte zijn ingevoerd op 28 mei 2013. Gebleken is dat geen van deze contracten zijn terug te vinden in de administratie van bedrijf 3.

De verklaring van verdachte dat sprake moet zijn geweest van het per ongeluk foutief invoeren van contracten en/of dat sprake was van een kopieerfout, acht de rechtbank ongeloofwaardig.
Deze verklaring voor de foutieve invoer past niet bij de onderhavige situatie, waarin bij zowel het invoeren van de gegevens als bij het invoeren met gebruikmaking van de kopieerfunctie diverse bewuste handelingen moeten worden verricht en dat bij elk contract de bewaarfunctie gebruikt moet worden (rechtbank: door getuige naam 3 ‘saven’genoemd).

Dat verdachte opzettelijk contracten heeft ingevoerd die niet bestonden, wordt naar het oordeel van de rechtbank ondersteund door het feit dat hij het nadien, aan zijn collega naam 4, steeds heeft doen voorkomen alsof er contact met bedrijf 3 was over deze contracten en de bevestigingen nog zouden volgen. Mevrouw naam 4 heeft hier veelvuldig over gemaild naar verdachte. Op 5 juni 2013 heeft verdachte in reactie aangegeven dat er sprake was van wisseling in afnemer (bedrijf 6 in plaats van bedrijf 3), terwijl hij op 27 juni 2013 weer laat weten dat hij navraag zou doen bij bedrijf 3. Op 4 juli 2013 mailt hij dat hij navraag heeft gedaan bij bedrijf 3 en op 5 november 2013 geeft hij aan er nog op terug te komen.

De rechtbank is van oordeel dat de bewijsmiddelen met betrekking tot feit 3 in onderling verband en samenhang bezien het wettige en overtuigende bewijs opleveren dat verdachte de valsheden heeft gepleegd. Er kan niet worden bewezen dat sprake was van medeplegen.

Vrijspraak feit 4

De verdenking houdt in dat verdachte in zijn facturen zijn werkzaamheden heeft omschreven als “consultancy”, terwijl in feite sprake zou zijn geweest van trader en/of broker-werkzaamheden.

De rechtbank komt om twee redenen niet tot bewezenverklaring van deze verdenking. Allereerst geldt dat de rechtbank, met de raadsman, van oordeel is dat het niet duidelijk is geworden wat in de branche waarbinnen verdachte opereerde “consultancy”-werkzaamheden waren en wat “broker”- en/of trader-werkzaamheden waren, of het onderscheid ook zo duidelijk kan worden gemaakt en of het een het ander uitsluit. In zijn algemeenheid geldt dat de term “consultancy” een omschrijving betreft waar een scala aan werkzaamheden onder kan vallen. Op de factuur van bedrijf 3 (DOC 373) is “consultancy as agreed” opgenomen als beschrijving met daarachter een prijs en een aanduiding per volume. Verdachte heeft hierover verklaard dat het ging om brokerwerkzaamheden en dat daarover ook geen twijfel kan bestaan, omdat er een prijs en een volume-aanduiding vermeld zijn. Dit terwijl hij toch de term consultancy in de factuur heeft opgenomen.

De rechtbank is van oordeel dat het gebruik van de term consultancy en de omschrijving “consultancy as agreed” ook zou kunnen inhouden dat het gaat om andere soort werkzaamheden, zoals broker- of trade-werkzaamheden of aanverwante werkzaamheden.

Ten tweede geldt nog dat het de rechtbank – behoudens bij de hiervoor aangehaalde factuur – in het geheel niet duidelijk is geworden welke werkzaamheden van verdachte concreet ten grondslag hebben gelegen aan de facturen. Óf die werkzaamheden trader- of broker-werkzaamheden betroffen, kan de rechtbank derhalve ook niet vaststellen.

De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat niet kan worden bewezen dat verdachte de facturen valselijk heeft opgemaakt of vervalst zoals in de tenlastelegging is verwoord. De rechtbank acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder feit 4 is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Nu verdachte wordt vrijgesproken van feit 4 komt de rechtbank niet toe aan het behandelen van de voorwaardelijke verzoeken van de verdediging tot het horen van een aantal getuigen ten aanzien van deze verdenking.

Bewezenverklaring

  • feit 1: valsheid in geschrift;

  • feit 2: valsheid in geschrift;

  • feit 3: valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.

Strafoplegging

  • Opgelegd wordt een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis.

Lees hier de volledige uitspraak.  

 

Print Friendly and PDF ^