Veroordeling voor verduisteringen in dienstbetrekking en diefstallen, benadeelde partijen niet-ontvankelijk omdat niet gebleken is dat BV’s rechtsgeldig waren vertegenwoordigd

Rechtbank Midden-Nederland 9 juli 2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:2985

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan vijf strafbare feiten. Verdachte heeft als winkelmedewerkster bij winkel 1 en vervolgens bij winkel 2 grote hoeveelheden kleding verduisterd. Op het moment dat haar dienstverband bij winkel 1 is beëindigd, heeft ze zich met een niet ingeleverde sleutel meerdere keren toegang verschaft tot het magazijn van de winkel en daar wederom grote hoeveelheden kleding meegenomen. Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan witwassen. Verdachte heeft zich tot slot schuldig gemaakt aan een winkeldiefstal.

Bewezenverklaring

  • feit 1: verduistering gepleegd door haar die het goed uit hoofde van haar persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd;

  • feit 2: diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder haar bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd; en diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder haar bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd;

  • feit 3: verduistering gepleegd door haar die het goed uit hoofde van haar persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd;

  • feit 4: medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd;

  • feit 5: diefstal door twee of meer verenigde personen.

Strafoplegging

  • Gevangenisstraf van negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

Vordering benadeelde partijen

Winkel 1 B.V. heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van €147.634, bestaande uit materiële schade, ten gevolge van de aan verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

Ook winkel 2 B.V. heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van €7.881, bestaande uit materiële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 3 ten laste gelegde feit.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich met betrekking tot de vordering van winkel 2 B.V. op het standpunt gesteld dat deze geheel kan worden toegewezen. Met betrekking tot de vordering van winkel 1 B.V. heeft de officier van justitie aangevoerd dat de vordering tot een bedrag van €59.053 kan worden toegewezen, nu dit de inkoopwaarde betreft. Indien de rechtbank van oordeel is dat het verlenen van een volmacht noodzakelijk is, heeft de officier van justitie een voorwaardelijk verzoek ingediend om in dat geval gelegenheid te bieden tot herstel van dit gebrek.

Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat beide benadeelde partijen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in hun vordering. Primair vanwege de bepleite vrijspraak en subsidiair omdat uit beide vorderingen niet blijkt dat deze zijn ingediend door een daartoe bevoegde vertegenwoordiger. Meer subsidiair heeft zij zich op het standpunt gesteld dat beide vorderingen onvoldoende zijn onderbouwd. Het bieden van een herstelmogelijkheid zou in dit geval een onevenredige belasting van het strafproces opleveren.

Het oordeel van de rechtbank

De vordering van een benadeelde partij die een rechtspersoon is, zal door een daartoe bevoegde vertegenwoordiger moeten worden ingesteld. De vertegenwoordiging kan volgen uit de wet (Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek), de statuten van de rechtspersoon en/of uit een volmacht. Als een persoon die verbonden is aan de rechtspersoon namens de rechtspersoon een vordering instelt en uit het procesdossier (bijvoorbeeld de aangifte) of een uittreksel van de Kamer van Koophandel duidelijk is dat deze persoon een voor de vordering relevante functie heeft binnen de rechtspersoon, dan mag van de Hoge Raad al snel worden aangenomen dat die persoon bevoegd is namens de rechtspersoon de vordering in te dienen.

De rechtbank stelt vast dat de rechtspersonen winkel 1 B.V. en winkel 2 B.V. zich als benadeelde partijen in het geding hebben gevoegd. De vordering tot schadevergoeding van winkel 1 B.V. is namens haar ingediend door B. De rechtbank overweegt dat bij de vordering geen stukken zijn gevoegd waaruit blijkt dat B bevoegd is om winkel 1 B.V te vertegenwoordigen in dezen. De vordering tot schadevergoeding van winkel 2 B.V. is namens haar ingediend door C. De rechtbank overweegt dat ook bij deze vordering geen stukken zijn gevoegd waaruit blijkt dat C bevoegd is om winkel 2 B.V. in dezen te vertegenwoordigen.

De rechtbank kan dan ook niet vaststellen dat de vorderingen tot schadevergoeding zijn ingediend door daartoe bevoegde vertegenwoordigers van de benadeelde partijen. In beginsel dient een benadeelde partij de gelegenheid te worden geboden tot herstel van dit gebrek. De rechtbank is echter van oordeel dat het bieden van een herstelmogelijkheid in dit geval een onevenredige belasting van het strafproces oplevert. Het belang van verdachte bij een voortvarende afdoening van de strafzaak weegt hier – gelet op het tijdsverloop tot op heden en gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte – zwaarder dan het belang van de professionele benadeelde partijen in kwestie bij schadeverhaal via de strafzaak. De rechtbank zal de benadeelde partijen winkel 1 B.V. en winkel 2 B.V. daarom niet-ontvankelijk verklaren in hun vorderingen en bepalen dat zij hun vorderingen bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^