Veroordeling wegens feitelijk leidinggeven aan opzettelijk doen van onjuiste aangifte voor het administratiekantoor

Gerechtshof Amsterdam 3 november 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:3130

De verdachte heeft gedurende een aantal jaren feitelijke leiding gegeven aan het onjuist doen van aangiften omzetbelasting voor twee rechtspersonen. Ook heeft hij samen met derden, voor wie hij de administratie verzorgde, valse facturen opgemaakt dan wel laten opmaken en valse aangifte loonbelasting laten doen. Het doel daarvan was onder meer om de inzet van schoonmakers voor wie geen loonheffing werd ingehouden en afgedragen te verhullen.

Inleiding

Naar aanleiding van een deblokkeringsonderzoek van de zogenaamde G-rekening ten name van VOF VOF heeft boekenonderzoek plaatsgevonden bij bedrijf01 B.V., het administratiekantoor van VOF. De verdachte was in de tenlastegelegde periode middellijk – via bedrijf08 B.V. – bestuurder van bedrijf01 B.V.. Hij wordt er van verdacht als feitelijk leidinggever van bedrijf01 B.V. en van na te noemen bedrijf01 B.V. valse facturen te hebben opgemaakt (feit 1), onjuiste aangiften loonheffing ten behoeve van VOF te hebben gedaan dan wel die aangiften valselijk te hebben opgemaakt (feit 2) en voorts onjuiste aangiften omzetbelasting ten behoeve van bedrijf01 B.V. en bedrijf07 B.V. te hebben ingediend (feit 3). Van laatstgenoemd Bedrijf was de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde bestuurder en enig aandeelhouder. Bedrijf07 B.V. is per 2 januari 2012 bestuurder geworden van bedrijf01 B.V.. De medewerkers van bedrijf01 B.V. zijn per 1 juli 2012 overgegaan van bedrijf01 B.V. naar bedrijf01 B.V. zonder dat er iets aan hun werkzaamheden of werkplek veranderde.

Standpunt van de advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 en 3 tenlastegelegde feiten kunnen worden bewezen, evenals de onder feit 2 als cumulatief alternatief tenlastegelegde valsheid in geschrifte. De verdachte was formeel en feitelijk leidinggevende van bedrijf01 B.V. en bedrijf01 B.V. en heeft volgens een ontwikkeld plan door valsheden onjuiste fiscale opgaven gedaan en valsheid in geschrifte gepleegd.

Standpunt van de verdediging

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte integraal moet worden vrijgesproken. In dat kader is betoogd dat het bewijs in belangrijke mate wordt gebaseerd op de verklaringen die naam01 bij de FIOD heeft afgelegd. Deze verklaringen kunnen echter niet voor het bewijs worden gebruikt, nu naam01 haar verklaringen heeft herzien en er gerede twijfel bestaat over de betrouwbaarheid van haar verklaringen.

Ten aanzien van de afzonderlijke feiten is het volgende aangevoerd. De verdachte was niet op de hoogte van de correcties in de bedrijf09 -facturen, zoals tenlastegelegd in feit 1 onder A. Bovendien zagen deze correcties op werkzaamheden die wel degelijk zijn verricht en wel door zogenaamde zwartwerkers, zodat geen sprake is van valse facturen. Ten aanzien van de in feit 1 onder B en D tenlastegelegde facturen van bedrijf03 en bedrijf05 ontbreekt de bewijsbestemming in de zin van artikel 225, eerste lid, Sr, omdat de Belastingdienst in die facturen dermate veel gebreken heeft gevonden dat deze op het eerste gezicht duidelijk niet geloofwaardig waren. De in feit 1 onder C tenlastegelegde bedrijf04 -facturen zijn niet aan de Belastingdienst ter beschikking gesteld en missen eveneens bewijsbestemming. Met het aantreffen van deze facturen en sjablonen in twee kasten moet duidelijk zijn geweest dat deze met knip- en plakwerk in elkaar gekunsteld waren.

Het onder feit 2 als cumulatief alternatief tenlastegelegde feitelijk leidinggeven aan het onjuist en/of onvolledig doen van aangifte loonheffing kan niet worden bewezen, nu VOF gehouden was tot het doen van aangifte en op grond van de als bewijsmiddelen gepresenteerde stukken niet kan worden vastgesteld dat VOF als medepleger moet worden beschouwd. Ook de onder dit feit als cumulatief alternatief tenlastegelegde valsheid in geschrifte kan niet worden bewezen, nu de digitale uitdraaien loonaangifte computertaal bevatten en feitelijk onleesbaar zijn, zodat deze niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt. Ook ontbreekt opzet binnen bedrijf01, nu uit het dossier niet is op te maken vanaf welk moment bedrijf01 op de hoogte was van de omstandigheid dat VOF in 2010 en 2011 schoonmaakwerkzaamheden liet verrichten door meer personen dan het aantal dat naam02 maandelijks aan naam01 opgaf.

De onder feit 3 opgenomen kwartaalaangiften omzetbelasting van bedrijf01 B.V. zijn juist en volledig. Dat deze niet overeenkomen met de omzetcijfers uit de inbeslaggenomen administratie houdt verband met het feit dat de administratie een kladversie betrof en ook niet heeft gediend als onderbouwing van de aangiftes. Ook de onder feit 3 opgenomen kwartaalaangiften omzetbelasting van bedrijf07 B.V. zijn juist en volledig. De verschillen met de opgegeven omzet in de in de administratie van bedrijf01 B.V. aangetroffen winst- en verliesrekening over 2009 en de opgevraagde aangiften vennootschapsbelasting over 2010 en 2011 liggen hierin dat bedrijf07 B.V. over de overige opbrengsten niet belastingplichtig is. Bovendien had de FIOD dienen te onderzoeken welke omzetcijfers juist en volledig waren: de opgegeven omzet in de aangiften omzetbelasting of de omzetcijfers in de administratie dan wel de aangiften vennootschapsbelasting. De verdachte heeft overbruggingsstaten waar hij vanwege een verouderd computersysteem moeilijk aan kan komen.

Het oordeel van het hof

Het gebruik van de verklaring van naam01, medewerker bij bedrijf01 B.V.

Anders dan de verdediging, is het hof van oordeel dat de door naam01 bij de FIOD afgelegde verklaringen betrouwbaar zijn en voor het bewijs kunnen worden gebruikt. Naam01 is in oktober 2014 diverse malen bij de FIOD gehoord en heeft haar verklaringen, zoals zij in het verhoor bij de raadsheer-commissaris op 6 augustus 2020 heeft bevestigd, telkens doorgelezen en ondertekend. Dat naam01 nadien, in december 2014, haar verklaringen heeft herschreven omdat daarin ‘dingen anders waren weergegeven dan zij had bedoeld’, maakt haar verklaringen bij de FIOD niet onbetrouwbaar. Bovendien is in dit verband van belang, dat naam01 in voornoemd verhoor bij de raadsheer-commissaris heeft verklaard dat de verbeteringen in haar verklaringen meer haar rol betreffen en niets af doen aan de rol van verdachte01 (het hof begrijpt: de verdachte verdachte01 ) zoals zij die beschreven heeft. Daar komt bij dat haar verklaringen bij de raadsheer-commissaris ten aanzien van de kern van de beschuldiging en de rol van de verdachte grotendeels overeenkomen met haar eerdere verklaringen. Zo heeft zij bij de raadsheer-commissaris op 18 juli 2022 verklaard dat zij geen dingen deed zonder toestemming van de verdachte.

Gelet op het voorgaande bestaat er geen aanleiding de FIOD-verklaringen van naam01 niet voor het bewijs te gebruiken.

Strafbaarheid van rechtspersonen – juridisch kader

Ingevolge artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) kunnen strafbare feiten worden begaan door rechtspersonen. De strafbaarheid van een rechtspersoon wordt vastgesteld aan de hand van drie criteria:

  • is de rechtspersoon geadresseerde van de norm;

  • kan de verboden gedraging – die door een natuurlijk persoon is verricht – aan de rechtspersoon worden toegerekend;

  • kan het bestanddeel opzet of schuld worden bewezen.

De beantwoording van de vraag of de verboden gedraging redelijkerwijs aan de rechtspersoon kan worden toegerekend, is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon zal sprake kunnen zijn indien zich een of meer van de navolgende omstandigheden voordoen:

  • het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon;

  • de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon;

  • de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf;

  • de rechtspersoon kon bepalen of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden of zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard.

Het bestanddeel opzet of schuld van het strafbare feit waarvan de rechtspersoon wordt verdacht kan op verschillende manieren worden vastgesteld. Onder omstandigheden kan het opzet van een natuurlijke persoon aan een rechtspersoon worden toegerekend. Daarnaast kan het opzet van een rechtspersoon worden afgeleid uit het beleid van de rechtspersoon of de feitelijke gang van zaken binnen de rechtspersoon.

Opmaken valse facturen/vervalsen facturen (feit 1)

Het hof acht bewezen dat er facturen in de administratie van VOF valselijk zijn opgemaakt/zijn vervalst en dat dit gebeurd is binnen bedrijf01 B.V. en/of bedrijf01 B.V. Het valselijk opmaken/ vervalsen van geschriften is strafbaar gesteld in artikel 225, eerste lid, Sr. Dit artikel richt zich tot een ieder, dus ook tot rechtspersonen. Dit brengt mee dat bedrijf01 B.V. en bedrijf01 B.V. zijn aan te merken als geadresseerden van deze norm.

De verboden gedraging heeft binnen de sfeer van de rechtspersonen plaatsgevonden. Het bijhouden van administratie met daarin opgemaakte en ontvangen facturen paste binnen de normale bedrijfsvoering van bedrijf01 B.V. en bedrijf01 B.V., die dienstverlening aanboden in het kader van het voeren van administratie voor derden.

Medewerkster naam01 heeft verklaard dat zij in opdracht van naam02 (een van de vennoten van VOF), naam03 (directeur van bedrijf09 ) en de verdachte facturen heeft gemaakt van VOF aan bedrijf09 en dat zij deze vervolgens in de administratie van VOF heeft verwerkt. Het waren bestaande facturen waar zij extra werkzaamheden op zette. Zij kreeg van naam02, naam03 en de verdachte te horen op welke projecten welke werkzaamheden en welke bedragen erbij gezet moesten worden. De andere facturen werden haar aangeleverd, aldus naam01. Zij wist dat deze facturen ‘fake’ waren omdat zij bij besprekingen aanwezig was op het kantoor van bedrijf01 met de verdachte, naam02 en naam03, waarin werd gesproken over het aanleveren van fake facturen. De facturen van VOF aan bedrijf09 zien op feit 1 onderdeel A.

De facturen van bedrijf03, bedrijf04 en bedrijf05 zien op feit 1 onderdelen B, C en D. Het hof acht bewezen dat ook deze facturen binnen de sfeer van bedrijf01 B.V. zijn opgemaakt. Het hof betrekt daarbij dat bij de doorzoeking van het kantoor van bedrijf01 B.V. sjablonen zijn gevonden waarmee de valse facturen konden worden vervaardigd en dat op een van die sjablonen een vingerafdruk van de verdachte is aangetroffen. Bovendien waren de bedrijven bedrijf03, bedrijf04 en bedrijf05 (ex) klanten van bedrijf01 B.V. en/of bedrijf01 B.V. De (voormalige) eigenaren van deze bedrijven, van welke bedrijven de administratie derhalve in het verleden door bedrijf01 B.V. is verzorgd, verklaren de betreffende facturen niet te hebben uitgeschreven, het Bedrijf VOF niet te kennen en ook niets van dit Bedrijf te hebben ontvangen.

Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat kan worden vastgesteld dat bedrijf01 B.V. en/of bedrijf01 B.V. zich schuldig hebben gemaakt aan het valselijk opmaken/vervalsen van de in de tenlastelegging opgenomen facturen ten behoeve van de bedrijfsadministratie van VOF en dat deze gedragingen redelijkerwijs aan deze rechtspersonen kunnen worden toegerekend.

De stelling van de verdediging dat het zeer de vraag is of sprake is van vervalste (bedrijf09) facturen aangezien de opgenomen werkzaamheden door zogenaamde zwartwerkers zouden zijn verricht, wordt verworpen omdat deze stelling, wat daarvan ook zij, niet is onderbouwd.

Ook het verweer dat de bedrijf03 en bedrijf05 facturen geen bewijsbestemming hebben, wordt verworpen. Het in dit verband gedane beroep op het arrest van de Hoge Raad van 22 juni 1931 (NJ 1932, pag. 95) kan niet slagen, reeds omdat van een situatie als in dat arrest bedoeld – van een stuk waaruit niets blijkt, dat een nietszeggende inhoud heeft en dus niet kan gelden als een geschrift bedoeld in artikel 225 Sr – in casu geen sprake is. Op de facturen was vermeld dat bedrijf03 respectievelijk bedrijf05 in een bepaald tijdvak werkzaamheden voor VOF had verricht voor een bepaald bedrag, terwijl die werkzaamheden – naar later bleek – niet daadwerkelijk waren verricht; daarmee hadden bedoelde facturen wel degelijk een bewijsbestemming.

Dat de bedrijf04 -facturen niet ter beschikking zijn gesteld aan de Belastingdienst voor het boekenonderzoek op 24 juni en 1 juli 2013 en ook niet gebruikt zijn voor het bijwerken van het digitale kasboek van VOF, doet niet ter zake. Zoals door de raadsman onderkend, veronderstelt het begrip valsheid in geschrift in de zin van art. 225, eerste lid, Sr niet enig gebruik van het geschrift. Het enkele valselijk opmaken of vervalsen van een tot bewijs van enig feit bestemd geschrift met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, is voldoende om die gedraging als valsheid in geschrift aan te merken. De stelling dat deze facturen niet geloofwaardig zijn, omdat gelet op de aangetroffen facturen en sjablonen voor iedereen duidelijk moet zijn geweest dat de facturen met knip- en plakwerk in elkaar waren geknutseld en daarom geen bewijsbestemming kunnen hebben, wordt verworpen. De betreffende facturen lijken naar het oordeel van het hof op facturen die in overeenstemming met de werkelijkheid zijn opgemaakt. Ze bevatten, evenals de eerdere genoemde bedrijf03 en bedrijf05 facturen, onder meer een afzender en een geadresseerde, een factuurnummer, een datum, een opgave van verrichte werkzaamheden en het daarvoor in rekening gebrachte bedrag. Het enkele feit dat nadien sjablonen zijn aangetroffen waarmee de facturen kunnen worden gemaakt, maakt de facturen niet ongeloofwaardig.

Indienen van onjuiste en/of onvolledige aangiften omzetbelasting van bedrijf01 B.V. en bedrijf07 B.V. (feit 3)

Artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR), dat op het doen van onjuiste of onvolledige aangiften ziet, richt zich tot iedere aangifteplichtige, dus ook tot rechtspersonen. Bedrijf01 B.V. en bedrijf07 B.V. zijn daarom, als aangifteplichtigen voor de omzetbelasting, aan te merken als geadresseerden van deze norm.

Het doen van aangiften omzetbelasting past binnen de normale bedrijfsvoering en/of taakuitvoering van beide rechtspersonen en is dienstig geweest aan het door bedrijf01 B.V. respectievelijk bedrijf07 B.V. uitgeoefende bedrijf. Verder vermochten beide rechtspersonen er over te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden. De gedraging is daarom verricht in de sfeer van de rechtspersonen en kan redelijkerwijs aan de respectieve rechtspersonen worden toegerekend.

De verdachte erkent dat sprake is van verschillen in de omzetcijfers zoals aangegeven in de aangiften omzetbelasting enerzijds en de inbeslaggenomen administratie respectievelijk ingediende aangiften vennootschapsbelasting anderzijds. Volgens de verdachte betreft de administratie echter een kladversie en is sprake van niet belastingplichtige overige opbrengsten; de aangiften zouden juist zijn. Het hof overweegt dienaangaande het volgende.

Onderzoek door de Belastingdienst heeft uitgewezen dat voor de aangiften omzetbelasting van bedrijf01 B.V. (onder meer 1e kwartaal 2010, 1e kwartaal 2011 en het 4e kwartaal 2012) uit de grootboekrekeningen volgt dat meer omzet is behaald dan in de aangiften omzetbelasting is vermeld. De af te dragen omzetbelasting komt daardoor op lagere bedragen uit dan op basis van de administratie van de vennootschap het gevolg zou moeten zijn. Ook is in de betreffende aangiften omzetbelasting de voorbelasting overeenkomstig de grootboekrekeningen lager dan de in de aangiften teruggevraagde bedragen. In totaal is hierdoor ten onrechte een bedrag van €44.920 teruggevraagd in verband met de tenlastegelegde aangiften. Het gaat daarbij derhalve om aanzienlijke bedragen die bedrijf01 B.V. voor deze aangiften ten onrechte aan omzetbelasting heeft teruggevorderd. De verdachte was middellijk bestuurder van bedrijf01 B.V. en gehouden op basis van een juiste administratie de aangiften in te dienen dan wel te laten indienen.

Voor bedrijf07 B.V. geldt eveneens dat te weinig omzetbelasting is voldaan. Hiermee is in de jaren 2009 tot en met 2011 een bedrag gemoeid van €35.108. De verdachte was sinds 18 januari 2007 enig bestuurder van deze rechtspersoon en de aangiften zijn op zijn naam ingediend.

Uit onderzoek van de Belastingdienst volgt verder dat in de administratie van bedrijf01 B.V. omzet werd gerealiseerd die wel in de boeken staat maar die niet is aangegeven in de aangiften omzetbelasting, dat de omzet van dubieuze debiteuren wordt afgetrokken terwijl dit niet in overeenstemming is met belastingregels, dat betalingen van dubieuze debiteuren niet in de aangiften omzetbelasting zijn opgenomen en dat voorbelasting is geclaimd voor aankopen die niet in de boeken staan. Uit het onderzoek volgt dat bij bedrijf07 B.V. in de jaren 2009 tot en met 2011 minder omzet is opgegeven dan in de jaarstukken is verantwoord.

Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat sprake is geweest van het opzettelijk onjuist doen van de tenlastegelegde aangiften omzetbelasting door bedrijf01 B.V. en bedrijf07 B.V. om daarmee financieel voordeel te behalen. Het hof overweegt dat de rechtspersonen gehouden zijn een juiste en volledige administratie te voeren, zodat correcte aangiften omzetbelasting worden gedaan. Nu zij dit opzettelijk hebben nagelaten en enkel wordt gesteld dat sprake is geweest van een ‘kladversie’ van de administratie zonder de juiste administratie aan te leveren en dat er sprake is geweest van ‘niet belastingplichtige overige opbrengsten’, zonder deze stelling nader te duiden en/of te onderbouwen, dienen deze stellingen als onaannemelijk terzijde te worden geschoven.

Indienen van onjuiste en/of onvolledige aangiften loonheffing ten behoeve van VOF (feit 2)

Onder feit 2 wordt de verdachte verweten dat hij zich als feitelijk leidinggevende heeft schuldig gemaakt aan het in vereniging opzettelijk doen van onjuiste of onvolledige aangiften loonheffing op naam van VOF, strafbaar gesteld in artikel 69, tweede lid, van de AWR. Uitgangspunt is dat de strafbepaling van artikel 69, tweede lid, van de AWR zich richt tot de aangifteplichtige en dat anderen, niet aangifteplichtigen, als deelnemer aan het door de aangifteplichtige begane delict kunnen worden aangemerkt.

Bedrijf01 B.V. is ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde niet aan te merken als aangifteplichtige, terwijl ook niet is gebleken dat hij met de aangifteplichtige vereenzelvigd moet worden, zodat hij niet binnen het bereik van de strafbepaling valt. Aan bedrijf01 B.V. wordt echter wel het medeplegen van het opzettelijk onjuist doen van aangifte verweten. De andere (mede)pleger betreft hier dan de aangifteplichtige VOF.

Voor medeplegen is vereist dat een verdachte het delict in bewuste en nauwe samenwerking met een ander heeft begaan. Dit houdt in dat vastgesteld moet worden dat de medeplegers opzettelijk willens en wetens samenwerken tot het verrichten van de tenlastegelegde gedraging(en). Alhoewel niet noodzakelijk is dat alle medeplegers uitvoeringshandelingen verrichten ten aanzien van het gronddelict, moet er sprake zijn van opzet op de samenwerking en moet de samenwerking van voldoende gewicht zijn.

Het hof overweegt dienaangaande dat binnen bedrijf01 B.V. besprekingen plaatsvonden tussen de (middellijk) bestuurder van bedrijf01 B.V. en de eigenaren van VOF over het opmaken van fake facturen ten aanzien van schoonmaakwerkzaamheden door en voor VOF. Bestaande facturen werden vervalst door daarop niet door VOF verrichte (schoonmaak)werkzaamheden te vermelden en er werden valselijk facturen opgemaakt voor niet verrichte werkzaamheden bij VOF op naam van bedrijven die geen zaken met VOF hadden gedaan. Deze facturen werden vervolgens in de administratie van VOF verwerkt en ingeboekt door bedrijf01 B.V.. Hieruit volgt dat voor bedrijf01 B.V. (en voor VOF) duidelijk was dat de administratie van VOF mede was gebaseerd op valse facturen. Uit nader onderzoek door de belastingdienst is gebleken dat 17 personen in het geheel niet zijn verloond door VOF zodat kan worden aangenomen dat voor deze personen geen loonheffing is ingehouden en afgedragen. bedrijf01 B.V. heeft samen met VOF de inzet voor schoonmaakwerkzaamheden van werknemers voor wie geen loonheffing werd ingehouden en afgedragen mogelijk gemaakt. Door vervolgens op basis van onjuiste administratie aangifte loonheffing voor VOF te doen terwijl bedrijf01 bekend was met die onjuistheid, heeft bedrijf01 B.V. opzettelijk, willens en wetens, samen met VOF, onjuiste aangiften loonbelasting ingediend.

Feitelijk leidinggeven

Verdachte is steeds (in)direct bestuurder en directeur van bedrijf01 B.V., bedrijf01 B.V. en bedrijf07 B.V. geweest en was dit ook ten tijde van het tenlastegelegde. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte verklaard dat hij bestuurder was van bedrijf01. Ter terechtzitting in hoger beroep van 6 oktober 2022 heeft de verdachte verklaard dat hij de baas, de werkgever, was. De mensen die daar werkten, zoals naam01, werkten voor hem. Hij was de directeur van het kantoor.

Ook uit de verklaringen van de medewerkers van bedrijf01 B.V. en bedrijf01 B.V. blijkt dat de verdachte feitelijk leidinggevende was. naam01 heeft verklaard dat de verdachte de baas was en dat hij bepaalde wat zij deed. naam04 heeft verklaard dat de verdachte zijn werkgever was, dat hij aan hem vroeg wat hij moest doen en dat de verdachte overzicht had over de werkzaamheden die gedaan moesten worden. naam05 heeft verklaard dat de verdachte de baas was.

Naam01 heeft ook verklaard dat zij naar de verdachte is gegaan omdat zij zich in een vervelende positie bevond en dat zij bedenkingen had over wat er gebeurde. Verdachte heeft hierop geen actie ondernomen.

Uit al hetgeen hiervoor is overwogen leidt het hof af dat de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de strafbare gedragingen van bedrijf01 B.V., bedrijf01 B.V en bedrijf07 B.V..

Bewezenverklaring

  • Feit 1: feitelijke leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.

  • Feit 2: feitelijke leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van medeplegen van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.

  • Feit 3: feitelijke leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.

Strafoplegging

  • Gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^