Vervolging voor omkoping Short Term Consultant (STC) bij de Wereldbank in aanbestedingsprocedures. Wel / geen ambtenaar? Dagvaarding nietig want innerlijk tegenstrijdig.

Rechtbank Rotterdam 16 maart 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:2147, ECLI:NL:RBROT:2023:2148 en ECLI:NL:RBROT:2023:2146

In de Minimega Winterkoning bestond de verdenking van fraude tijdens de aanbestedingsprocedure bij de Wereldbank. Er zijn drie verdachten uit de Betuwe die een Short Term Consultant bij de Wereldbank zouden hebben omgekocht. Maar is zo’n consultant nu een ambtenaar (art. 177 Sr) of een niet-ambtenaar in dienst van een volkenrechtelijke organisatie (art. 178a Sr)? Omdat het OM geen keuze maakt is de dagvaarding innerlijk tegenstrijdig en daardoor nietig. Ook volgt vrijspraak voor het opmaken van valse facturen. Wel volgt een bewezenverklaring voor het voorhanden hebben van valse facturen, bij twee van de drie verdachten. Met de valse facturen werd verhuld dat een Short Term Consultant die betrokken was bij de aanbestedingsprocedures ten behoeve van de Wereldbank ook werkzaamheden verrichtte voor de vennootschappen van de verdachte. De rechtbank legt de twee een boete op van 750 euro. Een derde verdachte wordt integraal vrijgesproken.

Inleiding

De Wereldbank financierde in de ten laste gelegde periode in een aantal landen projecten in de gezondheidszorg waarvoor lokale partijen materialen inkochten. De aanbestedingen voor die inkoop werden in opdracht van de Wereldbank begeleid door een zogenoemde Short Term Consultant, die daarvoor door de Wereldbank per project werd betaald.

De beschuldiging luidt, kort gezegd, dat de verdachten in het onderzoek Winterkoning zich hebben schuldig gemaakt aan omkoping, doordat zij diezelfde Short Term Consultant hebben betaald om een gunstige uitkomst te krijgen bij de aanbestedingen waarbij zij betrokken waren. Verder zou er gebruik zijn gemaakt van overeenkomsten en facturen op naam van derden om de dubbelrol van de Short Term Consultant te verhullen.

Een belangrijke vraag in deze zaak is in welke hoedanigheid die Short Term Consultant optrad: was hij een ambtenaar zoals bedoeld in artikel 177 (oud) van het Wetboek van Strafrecht of was hij dit niet, maar kon hij hiermee worden gelijk gesteld?

Tegen die achtergrond overweegt de rechtbank over de geldigheid van de dagvaarding het volgende.

Een dagvaarding behelst een opgave van het feit dat wordt ten laste gelegd onder vermelding van tijd en plaats en van de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd (artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering). De opgave dient voldoende feitelijk en voldoende duidelijk te zijn. Of aan die laatste eisen is voldaan, hangt af van de bewoordingen waarin de tenlastelegging is gesteld en het dossier waarop zij is gebaseerd.

Feit 1 (omkoping)

De rechtbank heeft geconstateerd dat de tenlastelegging zowel is gestoeld op de tekst van artikel 177 (oud) Sr als op de tekst van artikel 178a Sr.

Op grond van artikel 177 (oud) Sr is strafbaar (voor zover van belang):

“hij die een ambtenaar een gift of belofte doet dan wel een dienst verleent of aanbiedt met het oogmerk om hem te bewegen in zijn bediening, in strijd met zijn plicht, iets te doen of na te laten”.

Op grond van artikel 178a Sr worden met ambtenaren in de zin van artikel 177 (oud) Sr gelijkgesteld:

“personen in de openbare dienst van een vreemde staat of van een volkenrechtelijke organisatie.”

Ten laste gelegd is dat de verdachte “een ambtenaar (in dienst van een volkenrechtelijke organisatie, te weten de Wereld Bank), te weten naam01 ” een gift of belofte heeft gedaan, ten gevolge waarvan “ als ambtenaar in dienst bij de Wereldbank ” de verdachte(n) – samengevat – informatie en adviezen heeft verstrekt.

De rechtbank begrijpt de tenlastelegging zo, dat de opsteller daarvan naam01 aanmerkt als ambtenaar zoals bedoeld in artikel 177 (oud) Sr, maar kennelijk ook als persoon die in openbare dienst is van een volkenrechtelijke organisatie (artikel 178a Sr). Dat levert een innerlijk tegenstrijdige tenlastelegging op. De wetgever heeft artikel 178a Sr immers juist ingevoerd omdat de daarin genoemde functionarissen die niet vallen onder het ambtenaar-begrip van artikel 177 (oud) Sr toch onder de reikwijdte van die strafbepaling te brengen. Een persoon uit de categorie van artikel 178a Sr is juist géén ambtenaar, maar kan daarmee worden gelijkgesteld.

Het innerlijk tegenstrijdige onderdeel is van wezenlijke betekenis voor de strafrechtelijke beoordeling van het gehele ten laste gelegde feit. De rechtbank zou voor die beoordeling immers een keuze moeten maken tussen de twee hoedanigheden die allebei (gedeeltelijk) ten laste zijn gelegd, maar elkaar uitsluiten. Gelet hierop, en op het debat ter zitting waar – mede naar aanleiding van vragen van de rechtbank – uitvoerig is gesproken over de vraag of naam01 valt aan te merken als ‘ ambtenaar ’ of als ‘ persoon in (openbare) dienst van een volkenrechtelijke organisatie ’, ziet de rechtbank geen ruimte voor een partiële nietigverklaring.

De dagvaarding zal daarom voor hetgeen onder 1 is ten laste gelegd nietig worden verklaard omdat dit onderdeel niet aan de vereisten van artikel 261 Sv voldoet.

Vrijspraak feit 2 (contracten valselijk opmaken)

Standpunt officier van justitie

De verdachte heeft samen met de medeverdachten medeverdachte01 en medeverdachte rechtspersoon01 twee valse contracten opgemaakt door daarin valse persoonsgegevens op te nemen en werkzaamheden te vermelden waarvan op voorhand bekend was dat die niet zouden worden verricht. Dit gebeurde om te verhullen dat zij naam01 betaalden voor een gunstiger positie bij aanbestedingen van de Wereldbank.

Beoordeling

De contracten waar het om gaat zijn op enig moment namens medeverdachte rechtspersoon01 en bedrijf01 ondertekend, en gedateerd op respectievelijk 23 oktober 2008 en 22 april 2009. Het verwijt is dat de valse inhoud van die contracten ook daadwerkelijk op of omstreeks die betreffende data is opgesteld. De rechtbank kan op basis van het procesdossier en het onderzoek ter zitting echter niet vaststellen dat de verdachte en/of de medeverdachten de contracten daadwerkelijk op of omstreeks die specifieke data hebben opgemaakt. De rechtbank acht dit feit daarom niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Feit 3 (voorhanden hebben van valse facturen)

Het onder 3 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.

Lees hier de volledige uitspraken:

Print Friendly and PDF ^