Vordering benadeelde partij: Aanvangsdatum wettelijke rente t.a.v. materiële schade

Hoge Raad 8 april 2025, ECLI:NL:HR:2025:531

De verdachte wordt door het gerechtshof Den Haag veroordeeld wegens belaging van zijn ex-partner in de periode van 16 juni 2014 tot en met 14 november 2014 (artikel 285b lid 1 Sr). Deze belaging vindt plaats tegen de achtergrond van een al langer lopende echtscheidingsstrijd. Reeds eerder is de verdachte veroordeeld voor belaging in twee eerdere periodes, die eveneens zijn ex-partner betroffen. In het onderhavige geval overtreedt de verdachte onder meer een door de voorzieningenrechter opgelegd contact- en straatverbod. De ex-partner ervaart ernstige hinder en psychische belasting. Zij voelt zich genoodzaakt elders boodschappen te doen, familieleden en vriendinnen met de auto te bezoeken en maakt gebruik van een Aware-alarmkast waarmee zij direct hulp kan inroepen bij dreiging.

De benadeelde partij voegt zich in het strafproces en vordert schadevergoeding voor zowel immateriële als materiële schade. Voor wat betreft de materiële schade wordt een bedrag gevorderd van in totaal € 408,60, bestaande uit:

  • € 95,78 aan kosten voor psychologische hulpverlening: zij heeft tussen 7 juli en 17 december 2014 psychologische behandelingen ondergaan en betaalde daarvoor een eigen risico van € 95,78;

  • € 250,32 aan reiskosten: in de periode van 16 juni tot en met 14 november 2014 vermijdt zij haar directe woonomgeving uit angst voor confrontaties met de verdachte, en bezoekt zij familieleden en supermarkten elders in het land. De totale reiskosten worden gespecificeerd per bestemming, berekend op basis van het Besluit tarieven in strafzaken;

  • € 62,50 aan kosten voor een Aware-alarmkast: de benadeelde betaalt gedurende vijf maanden een eigen bijdrage van € 12,50 per maand voor deze kast, die haar in staat stelt direct hulp van de politie in te roepen.

De totale gevorderde materiële schade bedraagt € 408,60. Daarnaast wordt een bedrag van € 1.500 gevorderd aan immateriële schade.

Het hof wijst deze vorderingen toe, te weten:

  • € 408,60 wegens materiële schade

  • € 1.500 wegens immateriële schade
    en legt ter zake een schadevergoedingsmaatregel op voor het totale bedrag van € 1.908,60, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 16 juni 2014.

Middel

Het derde cassatiemiddel richt zich tegen het oordeel van het hof dat over het toegewezen bedrag aan materiële schade wettelijke rente verschuldigd is vanaf 16 juni 2014, de aanvangsdatum van de bewezenverklaarde periode van belaging. De klacht luidt dat het hof onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de schade reeds op die datum volledig zou zijn ingetreden.

De Hoge Raad stelt voorop dat op grond van artikel 6:83, aanhef en onder b, BW de wettelijke rente zonder ingebrekestelling verschuldigd is vanaf het moment waarop de schade is ingetreden. Dat moment kan per schadepost verschillen. De beoordeling dient daarom concreet per schadepost plaats te vinden.

Het hof stelt zonder nadere motivering dat de volledige materiële schade per 16 juni 2014 is ingetreden. De Hoge Raad acht dit oordeel onbegrijpelijk, gelet op de gespreide aard van de schade:

  • de kosten voor de psycholoog hebben betrekking op een behandeltraject dat loopt van 7 juli tot en met 17 december 2014, waarbij het volledige bedrag van € 95,78 pas na afloop wordt voldaan;

  • de reiskosten ad € 250,32 worden gespreid gemaakt tussen 16 juni en 14 november 2014;

  • hetzelfde geldt voor de kosten voor het Aware-systeem ad € 62,50, die eveneens betrekking hebben op een periode van vijf maanden.

Daarmee is het oordeel van het hof, dat de gehele materiële schade op 16 juni 2014 is ingetreden, niet zonder meer begrijpelijk.

Oordeel Hoge Raad

De Hoge Raad doet de zaak zelf af en stelt de ingangsdata van de wettelijke rente als volgt vast:

  • voor de schadepost ‘kosten psycholoog’ (€ 95,78): 17 december 2014, de datum waarop de behandeling eindigde en de schade volledig is gerealiseerd;

  • voor de schadeposten ‘reiskosten’ (€ 250,32) en ‘kosten Aware-kast’ (€ 62,50): 31 augustus 2014, zijnde het midden van de periode waarin deze kosten zijn gemaakt.

De overige klachten worden verworpen.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^