Vordering benadeelde partij: Rechtstreekse schade wanneer schade mede gevolg is van handelen politie?

Hoge Raad 5 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:403

De verdachte is wegens de feiten 1) en 2) diefstal in vereniging met braak, meermalen gepleegd, feit 3) diefstal in vereniging met braak en feit 4) schuldheling, veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden (waarvan acht maanden voorwaardelijk) en een taakstraf voor de duur van 240 uren.

Middel

Het cassatiemiddel komt op tegen de toewijzing door het hof van de vordering van de benadeelde partij DA Drogist Buitenhof en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, voor zover die zien op schadevergoeding voor achttien flessen parfum die door de politie zijn teruggegeven aan de benadeelde partij.

Beoordeling Hoge Raad

Het hof heeft in zijn uitspraak overwogen dat de benadeelde partij DA Drogist Buitenhof als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde feit materiële schade heeft geleden tot het door de benadeelde partij gevorderde bedrag van € 17.277,77. Volgens het formulier ‘Verzoek tot schadevergoeding’ van de benadeelde partij dat zich bevindt bij de stukken, bestaat dit bedrag onder meer uit de inkoopwaarde van de flessen parfum die zijn weggenomen bij de onder 2 bewezenverklaarde diefstallen.

De uitspraak van het hof houdt over de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij onder meer het volgende in:

Standpunt van de verdediging

De raadsman heeft ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding het volgende aangevoerd. (...)

Teruggegeven goederen

De vordering dient te worden verminderd met de waarde van de goederen die aan de benadeelde partij zijn teruggegeven door de politie. Niet kan worden bewezen dat die goederen onverkoopbaar waren, nu uit de foto’s uit het dossier is gebleken dat de verpakkingen zonder schade en in folie verpakt zijn aangetroffen. Indien de verpakkingen bij teruggave onverkoopbaar waren geworden, is die schade kennelijk door de politie veroorzaakt. Dat dient niet voor rekening van de verdachte te komen. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op nu het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden, zodat de vordering voor dit deel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. (...)

Oordeel van het hof (...)

Het hof ziet geen aanleiding om de vordering te verminderen met de waarde van de goederen die aan de benadeelde partij zijn teruggegeven door de politie. Namens de benadeelde partij is meegedeeld dat slechts achttien flessen parfum zijn geretourneerd, die onverkoopbaar waren omdat verpakkingen ontbraken of voorzien waren van stickers van de politie. Van enige restwaarde was daarom geen sprake. Dit is op zichzelf onweersproken gebleven. Het hof rekent de omstandigheid dat deze flessen onverkoopbaar bleken de verdachte aan, aangezien dit in de eerste plaats door zijn handelen is veroorzaakt, zodat er een rechtstreeks verband is tussen het onder 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte en ook de op dit punt geleden schade.”

Een benadeelde partij kan in het strafproces vergoeding vorderen van de schade die zij door een strafbaar feit heeft geleden als voldoende verband bestaat tussen het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de schade om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreeks schade heeft geleden. Voor de beantwoording van de vraag of zo’n verband bestaat, zijn de concrete omstandigheden van het geval bepalend (vgl. HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793, rechtsoverweging 2.3.1).

Het hof is kennelijk ervan uitgegaan dat de verpakkingen van de gestolen flessen parfum onbeschadigd waren toen de flessen door de politie zijn teruggevonden. Het hof heeft mede op grond van wat namens de benadeelde partij is aangevoerd verder als vaststaand aangenomen dat die flessen na teruggave aan de benadeelde partij - een winkelbedrijf - onverkoopbaar waren geworden doordat door handelen van de politie de verpakkingen zijn komen te ontbreken of waren voorzien van stickers van de politie. Dat oordeel is, ook in het licht van wat de raadsman heeft aangevoerd, toereikend gemotiveerd. Het hof heeft verder vastgesteld dat de aldus aan de benadeelde partij teruggegeven flessen parfum geen restwaarde hadden. Met zijn overweging dat “dit op zichzelf onweersproken (is) gebleven” heeft het hof - niet onbegrijpelijk - tot uitdrukking gebracht dat door de raadsman niet is aangevoerd dat, ondanks dat de flessen parfum onverkoopbaar waren, zij niettemin restwaarde hadden. Het oordeel van het hof is, mede gelet daarop, toereikend gemotiveerd. Het cassatiemiddel is in zoverre tevergeefs voorgesteld.

Het hof heeft verder geoordeeld dat de schade die de benadeelde partij met betrekking tot deze flessen parfum heeft geleden kan worden aangemerkt als rechtstreekse schade als bedoeld in artikel 51f lid 1 van het Wetboek van Strafvordering, waarbij het hof heeft overwogen dat de schade “in de eerste plaats” door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte is veroorzaakt. Dit oordeel getuigt, gelet op wat hiervoor is overwogen, niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Daaraan doet niet af dat de schade mede het gevolg is van, zoals het hof kennelijk heeft aangenomen, het handelen van de politie in het kader van het strafrechtelijk onderzoek naar de bewezenverklaarde feiten (vgl. HR 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2335). Ook in zoverre faalt het cassatiemiddel.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^