Vrijspraak valselijk opmaken asbestinventarisatierapport wegens onvoldoende bewijs voor (voorwaardelijk) opzet
/Rechtbank Rotterdam 4 december 2020, ECLI:NL:RBROT:2020:11297
De verdachte is werkzaam bij Naam bedrijf 1 . In opdracht van Naam bedrijf 2 heeft Naam bedrijf 1 op 13 oktober 2010 een asbestinventarisatierapport opgesteld met betrekking tot de loods van Naam bedrijf 2, gelegen aan de adres te Honselersdijk. Volgens dit rapport bevatte het dak asbesthoudende golfplaten (chrysotiel). Het rapport is opgesteld door een collega van de verdachte en ook het veldwerk was door deze collega uitgevoerd. De verdachte heeft dit rapport inhoudelijk getoetst en geautoriseerd.
Naam bedrijf 2 heeft begin april 2016 aan HR Dak- en Gevelrenovatie (hierna: HR) opdracht verstrekt tot renovatie van het dak van haar loods. Deze dakrenovatie omvatte de vervanging van de asbesthoudende golfplaten. In het kader van die dakrenovatie heeft Oosten Project Management (hierna: OPM) op 18 april 2016 een asbestinventarisatie uitgevoerd. Bij dat onderzoek trof zij, naast de asbesthoudende golfplaten op het dak, ook asbesthoudend plaatmateriaal aan op de gordingen bij de lichtstraten in het dak en astbesthoudende restanten van (dat) plaatmateriaal losliggend op de vloer in delen van de loods. OPM achtte de situatie dusdanig ernstig dat het onderzoek vroegtijdig werd gestaakt. Daarbij heeft zij de gedeelten van de loods met de direct waarneembare restanten asbest met daartoe gebruikelijke linten afgezet en aan Naam bedrijf 2 het dringende advies gegeven geen onbevoegden meer binnen te laten, alsmede onder geconditioneerde omstandigheden een aanvullend verontreinigingsonderzoek te laten uitvoeren. De bevindingen van OPM zijn neergelegd in een rapport van 1 mei 2016, met de vermelding “Astbestinventarisatie type-A onvolledig”. Het aangetroffen materiaal bleek later amosiet te zijn, asbest van een hogere risicoklasse dan het door Naam bedrijf 1 in 2010 aangetroffen chrysotiel.
Naam bedrijf 2 heeft op 25 april 2016 aan Naam bedrijf 1 opdracht gegeven om in verband met een voorgenomen sanering van het dak het door Naam bedrijf 1 opgestelde asbestinventarisatierapport uit 2010, te actualiseren. Deze opdracht is op 26 april 2016 uitgevoerd door de verdachte.
De verdachte is voorafgaand aan zijn onderzoek niet geïnformeerd over de eerdere bevindingen van OPM. Medewerkers van HR hebben tussen18 en 26 april 2016 bovendien een deel van de door OPM als asbestverdacht aangemerkte materialen zelfstandig verwijderd en opgeruimd. Daarnaast staat niet vast of de afzetlinten nog in de loods aanwezig waren; de verdachte verklaart deze in elk geval niet te hebben gezien.
De bevindingen van het door de verdachte verrichte onderzoek, neergelegd in zijn op 28 april 2016 opgestelde en in deze zaak ter discussie staande rapport, zijn gelijk aan die van zijn collega uit 2010: in het dak zijn asbesthoudende golfplaten aangetroffen. Van de overige door OPM aangetroffen asbesthoudende materialen maakt het rapport geen melding. De verdachte heeft deze materialen niet gezien.
Nadat de verdachte door de gemeente Westland op de hoogte was gesteld van het rapport van OPM heeft hij op 11 mei 2016 dit rapport opgevraagd en ontvangen. Dezelfde dag heeft hij de loods op verzoek van Naam bedrijf 2 nogmaals onderzocht. Bij dit onderzoek heeft ook hij stroken board met amosiet op de gordingen bij de lichtstraten in het dak waargenomen.
Standpunt officier van justitie
De verdachte heeft het asbestinventarisatierapport van 28 april 2016 met betrekking tot de loods gelegen aan de adres te Honselersdijk valselijk opgemaakt, door in dat rapport in strijd met de waarheid op te nemen dat het een volledige type A inventarisatie betrof. Met de wetenschap dat het vaker voorkomt dat asbest bij een inventarisatie over het hoofd wordt gezien, had hij niet zonder meer kunnen afgaan op een onderzoek dat zes jaar eerder had plaatsgevonden, zeker niet nu hij wist dat in de tussentijd een andere asbestsanering had plaatsgevonden. Hij heeft daarmee willens en wetens de aanmerkelijke kans op de valsheid aanvaard. Daarnaast wist hij dat het inventarisatierapport (onder andere) gebruikt zou worden voor het indienen van een sloopmelding bij de gemeente. Daarmee kan ook het oogmerk op het (doen) gebruiken van het rapport als echt en onvervalst bewezen worden.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Daartoe is primair aangevoerd dat het inventarisatierapport geen vals geschrift betreft, omdat het rapport voldoet aan de eisen die in wet- en regelgeving worden gesteld aan een rapportage volledige asbestinventarisatie type A. Subsidiair is aangevoerd dat geen sprake is van (voorwaardelijk) opzet op het valselijk opmaken van het rapport, noch van een oogmerk tot misleiding.
Beoordeling rechtbank
Valselijk opgemaakt?
De rechtbank laat in het midden of de vermelding in het asbestinventarisatierapport dat het een type A inventarisatie betrof, in strijd met de waarheid was. De betekenis van deze typering van het rapport is niet eenduidig. De verdachte heeft weliswaar niet in of omstreeks de periode van opmaken van deze rapportage het voorwerp van de inventarisatie “volledig” bezocht. Maar de vermelding “Revisie 1”, de verwijzing naar het projectnummer van de eerdere asbestinventarisatie alsook de inhoud van paragraaf 7.14.2 aangaande actualisatie van rapportages van het certificatieschema SC-540, zullen voor de (over het algemeen) professionele gebruikers van dergelijke rapportages voldoende duidelijk zijn.
Daargelaten de vraag of de verdachte het in de tenlastelegging genoemde asbestinventarisatierapport al dan niet terecht heeft gekwalificeerd als “type A”, geldt dat voor een bewezenverklaring van het tenlastegelegde in ieder geval is vereist dat de verdachte enige onjuistheid van het rapport en de mogelijke consequenties daarvan opzettelijk heeft gewild. Een dergelijk opzet kan aangenomen worden als de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op die onjuistheid, waaronder in dit geval óók valt het mogelijke gevolg van het door zijn onderzoek missen van asbesthoudende toepassingen, heeft aanvaard.
De rechtbank is van oordeel dat het procesdossier geen, althans onvoldoende, bewijs bevat op grond waarvan tot die conclusie kan worden gekomen. De verdachte heeft bij zijn onderzoek als uitgangspunt de eerdere onderzoeksbevindingen uit 2010 van zijn collega genomen. Hij is voorafgaand aan zijn onderzoek niet op de hoogte gesteld van de eerdere (andersluidende) onderzoeksbevindingen van OPM. Het grootste deel van de door OPM aangetroffen asbesthoudende toepassingen is bovendien in de tussentijd verwijderd en opgeruimd. Dat er een aanmerkelijke kans was dat hij door de wijze waarop hij het onderzoek heeft verricht asbesthoudende toepassingen, anders dan die door hem zijn waargenomen aan het dak, zou missen, kan onder deze omstandigheden niet vastgesteld worden, laat staan dat de verdachte een dergelijke kans bewust heeft aanvaard.
Niet kan dus worden bewezen dat de verdachte het rapport valselijk heeft opgemaakt, zoals bedoeld in artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht. Hem kan daarom strafrechtelijk geen verwijt worden gemaakt.
Lees hier de volledige uitspraak.