Vrijspraak vanwege ontbreken bewijs voor ambtelijke corruptie
/Gerechtshof Den Haag 24 februari 2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:425
Binnen de partij is voorafgaand aan de gemeenteraadsverkiezingen van 2018 de volgende afspraak gemaakt. Wanneer de partij één wethouder zou leveren, dan zou die wethouderspost gaan naar de verdachte. Medeverdachte zou dan fractievoorzitter worden. De partij was van oordeel dat de wijze waarop medeverdachte invulling wilde geven aan het fractievoorzitterschap van dien aard was, dat hij bovenop de vergoeding die hij als raadslid zou ontvangen, een vergoeding van 1000 euro per maand uit de partijkas zou ontvangen. Aan deze vergoeding werd geen andere voorwaarde gesteld dan het uitvoeren van de functie van fractievoorzitter.
Het hof is van oordeel dat het een partij vrij staat om een fractievoorzitter een extra vergoeding toe te kennen voor de uitoefening van het fractievoorzitterschap. Noch uit het dossier noch uit het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep is gebleken dat aan die vergoeding verplichtingen of eisen werden gesteld die op enigerlei wijze een onafhankelijk optreden van Medeverdachte als fractievoorzitter of gemeenteraadslid zouden kunnen belemmeren of beïnvloeden.
Gelet hierop concludeert het hof dat noch uit het dossier noch uit het onderzoek ter terechtzitting enig bewijs is gebleken voor hetgeen ten laste is gelegd.
Naar het oordeel van het hof is derhalve niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Lees hier de volledige uitspraak.