Wanneer is sprake van het maken van een ‘gewoonte’ van witwassen?
/Hoge Raad 18 mei 2021, ECLI:NL:HR:2021:734
De verdachte is veroordeeld tot 30 maanden gevangenisstraf wegens
Feit 1: medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd
Feit 3: medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd
Feit 4: medeplegen van, van het plegen van witwassen een gewoonte maken.
De bewijsvoering is weergegeven in de conclusie van de advocaat-generaal onder 7 en 8, waaronder de volgende bewijsoverwegingen:
“Het hof kan zich vinden in de volgende overwegingen van de rechtbank en neemt die over. (...)
Uit de processtukken blijkt dat op de rekening van verdachte en de rekeningen van zijn bedrijf [B] vanuit verschillende plaatsen in het land meerdere kasstortingen zijn gedaan variërend van € 5.000,- tot € 20.000,- per keer. Het gaat in totaal om 64 stortingen in een periode van twee maanden tijd. Verdachte heeft aangegeven dat hij denkt dat deze stortingen gedaan zijn door [betrokkene 1] , een kennis uit de zakenwereld. Van deze [betrokkene 1] heeft verdachte daarnaast in een restaurant een bedrag van E 100.000,- contant, in coupures van € 500,- ontvangen. Verdachte heeft niet gevraagd waar dit geld vandaan kwam en heeft het in gedeeltes contant op zijn eigen rekening(en) gestort. In totaal is een bedrag van € 410.000,- middels kasstortingen bijgeboekt op de rekeningen van verdachte en zijn bedrijf.
Op verzoek van [betrokkene 1] heeft verdachte vanaf de rekening(en) van zijn bedrijf twee stortingen van € 50.000,- gedaan aan een voor hem onbekend bedrijf in Zwitserland. Verdachte wist niet wat hiervan de reden was en heeft hier ook niet naar gevraagd. Hij heeft een nota van deze betaling verzocht en heeft deze (valse) nota in de administratie van zijn bedrijf opgenomen om daarmee de ontvangst en de betaling van het bedrag van € 100.000,- te kunnen verantwoorden.
Daarnaast heeft verdachte, eveneens op verzoek van [betrokkene 1] , een bedrag van in totaal € 360.000,- overgemaakt naar de rekening van een hem verder onbekende persoon genaamd [medeverdachte] ten behoeve van de aankoop van een pand in Brazilië. Dit deed verdachte nadat een eerdere rechtstreekse overboeking naar Brazilië niet was geslaagd. Verdachte heeft aangeven met deze transacties in totaal € 4.000,- te hebben verdiend. (...)
Nu verdachte in een korte periode meerdere bedragen op zijn rekening gestort heeft gekregen en heeft afgestort en in diezelfde periode meerdere overboekingen heeft gedaan, is sprake van het medeplegen van gewoontewitwassen.”
Middel
Het cassatiemiddel richt zich tegen de bewezenverklaring van het onder 4 tenlastegelegde en klaagt onder meer over het oordeel van het hof dat sprake is van het maken van een ‘gewoonte’ van witwassen.
Beoordeling Hoge Raad
De in het cassatiemiddel besloten liggende opvatting dat voor een bewezenverklaring van het maken van ‘een gewoonte’ van witwassen is vereist dat wordt vastgesteld dat de verdachte ‘de neiging’ had om telkens weer zich schuldig te maken aan witwassen, vindt geen steun in het recht. De bewezenverklaring van het maken van een gewoonte van witwassen is voorts niet onbegrijpelijk gemotiveerd.
De klacht faalt.
Lees hier de volledige uitspraak.