Oplichting: Enkel groot aantal vorderingen benadeelde partijen maakt niet dat beoordeling ervan onevenredige belasting van strafproces oplevert

Rechtbank Den Haag 6 maart 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:2595

De raadsman heeft primair bepleit dat de behandeling van de vorderingen een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren dan wel dat artikel 6 EVRM geschonden zou zijn omdat de verdediging onvoldoende tijd heeft gehad om de vorderingen te kunnen voorbereiden. De raadsman vraagt de zaak aan te houden dan wel de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren in hun vorderingen. Subsidiair heeft de raadsman afwijzing van de vorderingen bepleit, omdat de vorderingen onvoldoende zijn onderbouwd.

Read More
Print Friendly and PDF ^

Conclusie AG over ontvankelijkheidscriterium voor vorderingen benadeelde partij (onevenredige belasting)

Parket bij de Hoge Raad 7 april 2020, ECLI:NL:PHR:2020:331

Het huidige ontvankelijkheidscriterium, het criterium van onevenredige belasting, is ingevoerd bij de op 1 januari 2011 in werking getreden Wet versterking positie slachtoffer in het strafproces. Dit criterium is in de plaats gekomen van het zogenoemde eenvoudcriterium, op grond waarvan de rechter bevoegd was vorderingen die niet zo eenvoudig van aard waren dat zij zich leenden voor behandeling in het strafproces, niet-ontvankelijk te verklaren (artikel 361 lid 3 (oud) Sv). Doel van de wetgever is derhalve geweest dat minder zaken niet-ontvankelijk worden verklaard. Grondslag voor de beperking van de ontvankelijkheid vormt echter ook na de aanpassing van artikel 361 lid 3 Sv het accessoire karakter van de civiele vordering. Aldus wordt voorkomen dat de behandeling van de civiele vordering ten koste gaat van de vlotte afhandeling van de strafzaak.

Read More
Print Friendly and PDF ^

Ontoelaatbare herstelbeslissing door 7 maanden na wijzen arrest de vorderingen benadeelde partijen toe te wijzen. Geen cassatie mogelijk. AG bespreekt mogelijkheden.

Parket bij de Hoge Raad 24 maart 2020, ECLI:NL:PHR:2020:279

Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft de verdachte bij arrest van 26 januari 2018, wegens bedreiging (meermalen gepleegd), mishandeling en belaging, veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden en aan de verdachte een dadelijk uitvoerbaar gebiedsverbod en contactverbod voor de duur van drie jaren opgelegd.

In dit arrest zijn geen beslissingen opgenomen met betrekking tot de ingediende vorderingen van de benadeelde partijen.

Het hof heeft vervolgens op 29 augustus 2018 – zeven maanden later – een herstelarrest gewezen. Daarin heeft het hof (alsnog) beslist dat de vorderingen van een tweetal benadeelde partijen dienen te worden toegewezen.

Namens de verdachte is cassatieberoep ingesteld tegen dit laatstgenoemde herstelarrest van 29 augustus 2018.

Ontvankelijkheid cassatieberoep

Inhoudelijk heeft de steller van het middel helemaal gelijk, ik kom daar in mijn opmerkingen ten overvloede hierna nog op terug. Er is echter een ander probleem, namelijk dat tegen een herstelarrest geen cassatieberoep mogelijk is. Het is de feitenrechter in strafzaken toegestaan een herstelbeslissing te geven indien de oorspronkelijk gewezen beslissing, kort gezegd, een onmiddellijk kenbare fout bevat. Het gaat hier volgens de Hoge Raad om een zelfstandige, niet in de wet verankerde en beperkte mogelijkheid voor de feitenrechter om een in zijn uitspraak voorkomende kennelijke rekenfout, schrijffout of andere kennelijke fout die zich voor eenvoudig herstel leent te verbeteren. Dat brengt mee dat de feitenrechter slechts in evidente gevallen gebruik kan maken van de bevoegdheid het dictum te verbeteren, mede met het oog op de zoals de Hoge Raad dat noemt “richtige executie van de uitspraak”. Door een herstelbeslissing van (het dictum) komt volgens de Hoge Raad ‘ondubbelzinnig – en op kortere termijn – duidelijkheid te bestaan omtrent de voor tenuitvoerlegging vatbare beslissing’.

Een herstelbeslissing dient te worden gewezen door de rechter(s) die op de zaak heeft/hebben gezeten. De griffier dient er zorg voor te dragen dat de herstelbeslissing wordt aangetekend op dan wel wordt gehecht aan het origineel van de uitspraak en per gewone brief ter kennis van de procespartijen wordt gebracht. Omdat alleen in evidente gevallen een herstelbeslissing mag volgen, worden procespartijen niet in de gelegenheid gesteld zich over een voorgenomen verbetering uit te laten. Tegen de verbetering (of de weigering daarvan) staat om dezelfde reden geen rechtsmiddel open. Een herstelbeslissing (of de weigering daarvan) heeft evenmin invloed op de termijn voor het instellen van een rechtsmiddel in de strafzaak.

Dit betekent in het onderhavige geval dat de conclusie niet anders kan zijn dan dat de verdachte niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn cassatieberoep. De verdachte heeft immers cassatie ingesteld tegen de herstelbeslissing (van 29 augustus 2018) maar niet tegen het oorspronkelijk gewezen arrest (van 26 januari 2018) van het hof. Tegen een herstelbeslissing staat, zoals gezegd, geen rechtsmiddel open.

Opmerkingen ten overvloede

Wat de doen bij een ontoelaatbare herstelbeschikking?

Bevredigend is de niet-ontvankelijkheid van de verdachte in het cassatieberoep allerminst. In de eerste plaats voldoet het herstelarrest evident niet aan de voorwaarden die de Hoge Raad daaraan stelt. Het gaat hier bijvoorbeeld niet om het slechts verbeteren van een rekenfout bij de toewijzing van de vordering benadeelde partij, iets dat zich wel voor herstel zou lenen. De herstelbeslissing van het hof is in wezen een aanvulling op zijn oorspronkelijk gewezen arrest waarin geheel nieuwe beslissingen zijn opgenomen met betrekking tot de vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregelen. Om evidente fouten of misslagen, waarvoor de Hoge Raad in zijn jurisprudentie ruimte heeft gegeven aan de feitenrechter om die eigenhandig te herstellen, gaat het in deze zaak dus niet.

In de tweede plaats kan het de verdachte niet verweten worden dat hij geen cassatie heeft ingesteld tegen het oorspronkelijke arrest dat zeven maanden voor het herstelarrest is gewezen. In dat geval zou de ontoelaatbare herstelbeschikking in cassatie nog aan de orde kunnen komen (zie hierna onder 3.3.). De niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep tegen de ontoelaatbare herstelbeslissing van het hof betekent in de onderhavige zaak in feite dat aan de verdachte een rechtsmiddel tegen de beslissing van het hof op de vordering van de benadeelde partij en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel is ontnomen.

Bemelmans, de Graaf en Moerman bespreken in een recent overzichtsartikel in Delikt en Delinkwent onder andere de vraag wat de juridische status is van ontoelaatbare herstelbeslissingen zoals de onderhavige. Wanneer wel cassatie is ingesteld tegen de oorspronkelijke beslissing, laat de Hoge Raad de ontoelaatbare herstelbeslissing ‘buiten beschouwing’, maar overweegt niet dat deze nietig is. Ook worden zij niet vernietigd. Dat houdt wellicht verband met het feit dat de ontoelaatbare beslissing niet wordt beschouwd als onderdeel van de oorspronkelijke beslissing, terwijl tegen de herstelbeslissing zelf geen rechtsmiddel openstaat. Het is dan aan het OM, en sinds 1 januari 2020 aan het ministerie van Justitie en Veiligheid, om de door de Hoge Raad buiten beschouwing gelaten beslissing niet bij de tenuitvoerlegging te betrekken en dus niet te executeren.

In beginsel zal de ontoelaatbare herstelbeslissing echter niet ophouden te bestaan. Naar vaste rechtspraak kunnen onjuiste rechterlijke beslissingen immers alleen worden geredresseerd door de aanwending van een gewoon of buitengewoon rechtsmiddel. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt dit mee en het geldt ook indien tegen de beslissing geen rechtsmiddel open staat. Dat betekent dus dat ook rechterlijke beslissingen die een fout bevatten geldig zijn zolang deze niet door middel van een rechtsmiddel opzij zijn gezet. Deze kunnen (en moeten) in beginsel dus ook ten uitvoer worden gelegd.

Voorstellen bij de modernisering van strafvordering

Voor de onderhavige problematiek wordt in het moderniseringstraject strafvordering (gedeeltelijk) een oplossing geboden. In de voorstellen wordt voor feitenrechters niet alleen een wettelijke grondslag gegeven om een vonnis of arrest te verbeteren (art. 4.3.7.1) maar ook om aan te vullen (art. 4.3.7.2). Zo kan ingevolge het voorgestelde art. 4.3.7.2 de rechter het vonnis aanvullen indien en voor zover de rechter heeft verzuimd te beslissen op een vordering van de officier van justitie of op de vordering van de benadeelde partij, althans op een onderdeel daarvan. De rechtbank vult haar vonnis volgens de moderniseringsvoorstellen overigens uitsluitend aan op initiatief van de procesdeelnemer wiens vordering het betreft. In bepaalde gevallen is het mogelijk (verontschuldigbaar tardief) rechtsmiddelen in te stellen, ook als het slechts gaat om verbeteren. De memorie van toelichting meldt in dit verband: ‘’Als enkel beroep in cassatie wordt ingesteld tegen een herstelarrest dat een niet toegelaten wijziging in het eerder gewezen arrest wil aanbrengen, zal dat er toe leiden dat enkel het herstelarrest wordt vernietigd.’’

Of tegen de herstelbeslissing een rechtsmiddel openstaat is dus afhankelijk van de vraag of de grenzen van de bevoegdheid zijn overschreden. De inhoudelijke beoordeling van het beroep tegen de verbetering valt daarmee samen met de beoordeling van de ontvankelijkheid van dat beroep. Ook voorziet het voorstel niet echt in een aanvang van de beroepstermijn, waarbij de mogelijkheid openblijft dat een belanghebbende niet (tijdig) van de beslissing in het herstelvonnis of -arrest op de hoogte raakt.

Rechtsmiddelenverbod voor ontoelaatbare herstelbeslissingen doorbreken?

Omdat het hiervoor gaat om mogelijke toekomstige wetgeving, kan daarop door de Hoge Raad in deze zaak niet worden geanticipeerd. Hoewel de steller van het middel niet pleit voor doorbreking van het rechtsmiddelenverbod, wil hierover toch nog kort het volgende opmerken.

In het civiele recht zijn op het rechtsmiddelenverbod wel eens uitzonderingen aanvaard. Dergelijke uitzonderingen worden gemaakt als bij de voorbereiding van de rechterlijke beslissing zo fundamentele rechtsbeginselen of eisen van goede procesorde zijn veronachtzaamd, dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet meer kan worden gesproken. Het gaat daarbij met name om het beginsel van hoor en wederhoor.

In dat verband wijs ik erop dat blijkens de aan het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting gehechte pleitnota de verdediging met betrekking tot de vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel is gehoord en zij haar standpunt naar voren heeft kunnen brengen. Dus het beginsel van hoor en wederhoor is in casu niet geschonden. Het gaat er eerder om dat aan de verdachte een rechtsmiddel is onthouden tegen de beslissing van het hof ten aanzien van de te vergoeden schade aan de benadeelde partijen en de door het hof opgelegde schadevergoedingsmaatregelen. Of dat voldoende is voor het doorbreken van het rechtsmiddelenverbod waag ik te betwijfelen, met name omdat een remedie ook gevonden kan worden in de tenuitvoerleggingspraktijk, zoals hierna nog zal worden besproken.

Coulant omgaan met termijnoverschrijding bij het instellen van cassatieberoep

Wat wel een optie zou zijn in gevallen als de onderhavige, is dat er coulant wordt omgegaan met een termijnoverschrijding voor het instellen van (cassatie)beroep tegen de oorspronkelijke beslissing. De Memorie van Toelichting bij boek 4 van het nieuwe Wetboek van Strafvordering signaleert dat het onrechtvaardig kan uitpakken indien een procesdeelnemer na het verstrijken van de beroepstermijn wordt geconfronteerd met een gewijzigde inhoud van de beslissing die een verslechtering van zijn positie oplevert. Het zou dan, aldus de toelichting, ‘onbillijk’ zijn deze procesdeelnemer, die door toedoen van de rechter verontschuldigbaar heeft gedwaald, het tegen de aanvankelijke beslissing openstaande rechtsmiddel te ontzeggen. De toelichting houdt daarom in dat “denkbaar is (…) dat een termijnoverschrijding bij het instellen van hoger beroep tegen het aanvankelijke vonnis niet aan de procespartij wordt tegengeworpen die door de rechter die dat vonnis wees op een fout in dat vonnis is geattendeerd”. In de onderhavige zaak is echter geen cassatieberoep ingesteld tegen het oorspronkelijke arrest, ook niet na kennisneming van het herstelarrest, zodat deze optie hier niet aan de orde is.

Buiten werking laten van de ontoelaatbare herstelbeslissing in de tenuitvoerleggingspraktijk

In de onderhavige zaak ligt het meest voor de hand dat de verdachte een beroep doet op de executerende instantie om het herstelarrest, in dit geval de schadevergoedingsmaatregelen (vervangende hechtenis) niet ten uitvoer te leggen. Als het gaat om een ontoelaatbare herstelbeslissing mag ervan uit worden gegaan dat geen enkel redelijk handelend lid van het openbaar ministerie in dit geval tot executie zou overgaan.

Mocht dat geen soelaas bieden dan kan de verdachte bij de civiele rechter opkomen tegen de executie van de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij of de schadevergoedingsmaatregel. Het betoog van de verdachte zou dan – met de jurisprudentie van de Hoge Raad in de hand – kunnen inhouden dat de herstelbeslissing van het hof ontoelaatbaar is en dat de tenuitvoerlegging daarvan onrechtmatig is.

Mogelijke vingerwijzing door de Hoge Raad?

Waar het de verdachte in dit soort gevallen om te doen is, is duidelijkheid te verkrijgen over de status van het herstelarrest. Ook al komt de Hoge Raad in de gevallen waarin de verdachte wel cassatie heeft ingesteld tegen het oorspronkelijke arrest, strikt genomen niet toe aan een beoordeling van de herstelbeslissing omdat deze ‘buiten beschouwing’ wordt gelaten, in feite wordt de (on)toelaatbaarheid van de herstelbeslissing wel getoetst. Door te oordelen dat deze buiten beschouwing moet worden gelaten geeft de Hoge Raad een vingerwijzing aan de tenuitvoerleggingspraktijk. Zolang niet is voorzien in een rechtsmiddel tegen ontoelaatbare herstelbeslissingen lijkt mij dit ook de enige juiste weg, al wordt daardoor de achterliggende gedachte van het rechtsmiddelenverbod – een snel en eenvoudig herstel van een evident kenbare fout – wellicht mee ondermijnd.

In het onderhavige geval zou het mijns inziens de meest koninklijke weg zijn dat het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden zijn herstelbeslissing, nu deze evident in strijd is met het recht, door een nieuwe herstelbeslissing intrekt. Een dergelijke vingerwijzing zou de Hoge Raad in een overweging ten overvloede kunnen geven.

En de benadeelde partij?

Ik besef heel goed dat al deze mogelijke oplossingen op hun beurt een ongelukkige uitkomst zijn voor de benadeelde partijen die in onderhavig geval na de herstelbeslissing menen dat hun vorderingen zijn toegewezen en dus kunnen worden geïnd dan wel dat de schadevergoedingsmaatregel kan worden geëxecuteerd. Wanneer de herstelbeslissing of de tenuitvoerlegging daarvan van de baan is, kan deze mijns inziens echter worden gelijkgesteld met een niet-ontvankelijkverklaring van de vordering. Troost kan dan gevonden worden in de mogelijkheid die de benadeelde partijen hebben om hun vorderingen alsnog voor de burgerlijke rechter te brengen.

Lees hier de volledige conclusie.

Print Friendly and PDF ^

De vordering van de benadeelde partij in het strafproces: de Hoge Raad geeft college

Dit artikel bespreekt naar aanleiding van het overzichtsarrest van de Hoge Raad de belangrijkste aandachtspunten die bij de beoordeling van de vordering van de benadeelde partij een rol kunnen spelen, en gaat in op het belang van de uitspraak. Het arrest draagt bij aan de rechtseenheid tussen strafrechters en hun civiele collega’s, maar biedt ook aanknopingspunten voor creatieve vorderingen en procestactiek. De relevantie van het arrest zit verder in de onderstreping door de Hoge Raad dat een inhoudelijke beoordeling van de vordering in het strafproces voor de benadeelde partij van groot belang is.

Read More
Print Friendly and PDF ^

Conclusie AG over vordering benadeelde partij wegens immateriële schade

Parket bij de Hoge Raad 10 maart 2020, ECLI:NL:PHR:2020:188

In deze zaak heeft het hof geoordeeld dat de verdachte door opzettelijk in te rijden op het ene politievoertuig en opzettelijk aan te rijden tegen het andere politievoertuig opzettelijk een situatie heeft geschapen waarin de benadeelde partijen ernstig dienden te vrezen voor hun gezondheid. Tegen dat oordeel valt mede in het licht van de bewijsvoering van het hof weinig in te brengen. De vraag is echter of dat toereikend is voor het oordeel dat de verdachte het oogmerk had de benadeelde partijen ander nadeel dan vermogensschade toe te brengen.

Read More
Print Friendly and PDF ^