Rechter dient, bij gevoegde BP, in zijn uitspraak tevens te beslissen over door BP en verdachte gemaakte kosten

Hoge Raad 21 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:762

Op grond van artikel 592a (oud) Sv (vanaf 1 januari 2020: artikel 532 Sv) dient de rechter, indien zich een benadeelde partij in het geding heeft gevoegd, in zijn uitspraak tevens te beslissen over de kosten door de benadeelde partij en de verdachte gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken. Op grond van artikel 361 lid 6 Sv dient deze beslissing in de uitspraak te worden opgenomen. Aangezien zodanige beslissing in de uitspraak van het hof niet voorkomt, is het cassatiemiddel gegrond.

Read More
Print Friendly and PDF ^

HR zet streep door voortduren klassiek beslag tijdens onderhandeling over schikking

Hoge Raad 21 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:754

De rechtbank heeft geoordeeld dat het belang van strafvordering zich verzet tegen opheffing van het beslag. De rechtbank heeft daaraan ten grondslag gelegd dat “het klassieke beslag omgezet kan worden in conservatoir beslag” wanneer het openbaar ministerie en de klager, die in onderhandeling zijn over een eventuele schikking, “er niet uit komen” en dat het “niet onredelijk is het beslag te laten voortduren zolang er geen duidelijkheid is over de schikking”.

Read More
Print Friendly and PDF ^

Slagende bewijsklacht “verwerven”: uit bewijsvoering kan niet worden afgeleid dat verdachte feitelijke zeggenschap over onroerend goed heeft verworven

Hoge Raad 21 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:629

Geklaagd wordt dat uit de bewijsmiddelen niet, althans niet zonder meer, kan worden afgeleid dat de verdachte in de bewezenverklaarde periode de onroerende zaak te Oostenrijk heeft verworven. Uit de bewijsvoering blijkt slechts dat vanaf de bankrekening van de verdachte en zijn partner, betrokkene 2 tussen 1 december 2011 en 3 januari 2012 overboekingen naar de bankrekening van een Oostenrijkse notaris hebben plaatsgevonden, aldus het middel.

Read More
Print Friendly and PDF ^

HR: Voor het (als pleger) ‘voorhanden hebben’ van voorwerp in de zin van art. 420bis lid 1 Sr is vereist dat verdachte voorwerp opzettelijk aanwezig had

Hoge Raad 21 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:570

Voor het - als pleger - ‘voorhanden hebben’ van een voorwerp in de zin van artikel 420bis lid 1 Sr is vereist dat de verdachte het voorwerp opzettelijk aanwezig had. Dat houdt in dat de verdachte zich bewust was van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van het voorwerp, zonder dat die bewustheid zich hoeft uit te strekken tot de precieze eigenschappen en kenmerken van dat voorwerp (waaronder begrepen de precieze omvang van een geldbedrag) of tot de exacte locatie daarvan. Voor het bewijs van dergelijke bewustheid geldt dat daarvan ook sprake kan zijn in een geval dat het niet anders kan dan dat de verdachte zulke bewustheid heeft gehad.

Read More
Print Friendly and PDF ^

HR over opzet op militaire aard van door haar vervoerde goederen bij doorvoer zonder vergunning

Hoge Raad 21 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:767

Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring en voor strafbaarheid niet is vereist dat het opzet gericht is geweest op het verboden karakter van de gedraging. In deze zaak dient volgens het hof bewezen te worden ‘dat de verdachte opzettelijk militaire goederen zonder vergunning heeft doorgevoerd’. Die overweging begrijp ik in de context van de gehele bewijsoverweging aldus dat het hof heeft geoordeeld dat bewezen dient te worden dat de verdachte opzettelijk goederen zonder vergunning heeft doorgevoerd die van militaire aard zijn. Dat oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.

Read More
Print Friendly and PDF ^