PG: Volsta in cassatieprocedures in zaken waarin verdachte in hoger beroep voor het eerst wordt veroordeeld niet langer met verkorte afdoening zonder nadere motivering

Parket bij de Hoge Raad 6 december 2022, ECLI:NL:PHR:2022:1143

In cassatie is beroep gedaan op de zienswijze in de zaak Jaddoe van het VN-Mensenrechtencomité: voldoet de Nederlandse cassatiepraktijk (in het bijzonder de verkorte afdoening) aan de vereisten van artikel 14 lid 5 IVBPR in geval van een veroordeling in hoger beroep na vrijspraak rechtbank? De procureur-generaal (PG) wijdt in zijn advies aan de Hoge Raad algemene beschouwingen aan de strekking van deze zienswijze en de vraag of deze aanleiding moet zijn voor aanpassing van de Nederlandse cassatiepraktijk.

Read More
Print Friendly and PDF ^

HR herhaalt relevante overwegingen m.b.t. eisen voor toezeggingen aan verdachte die bereid is belastende getuigenverklaring af te leggen in strafzaak tegen andere verdachte (art. 226g Sv)

Hoge Raad 4 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1328

Een afspraak als bedoeld in artikel 226g Sv wordt volgens het eerste lid van die bepaling door de officier van justitie gemaakt met de verdachte nadat de voorgenomen afspraak op grond van artikel 226g lid 3 Sv door de rechter-commissaris is getoetst op rechtmatigheid. De afspraak heeft volgens artikel 226g lid 1 Sv uitsluitend betrekking op strafvermindering als bedoeld in artikel 44a lid 2 Sr. Het kennelijke oordeel van het hof dat de omstandigheid dat door de verbalisant aan medeverdachte A de toezegging is gedaan dat zij niet zou worden vervolgd voor haar aandeel in de overval, geen vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv oplevert, getuigt van een onjuiste rechtsopvatting.

Read More
Print Friendly and PDF ^

Oplichting: Levert het serveren van eten en drinken in café-restaurant ‘het verlenen van een dienst’ op?

Hoge Raad 4 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1361

Het bevat de klacht dat het hof een onjuiste uitleg heeft gegeven aan het in art. 326 Sr voorkomende bestanddeel ‘het verlenen van een dienst’, althans dat het oordeel van het hof daaromtrent ontoereikend is gemotiveerd. Het middel berust op de opvatting dat het serveren van eten en drinken in een restaurant niet anders kan worden gekwalificeerd dan als ‘afgifte van een goed’. HR: Deze opvatting vindt, mede gelet op de hiervoor weergegeven wetsgeschiedenis bij artikel 326 lid 1 Sr, geen steun in het recht. Het oordeel van het hof dat het bewezenverklaarde serveren van eten en drinken in een café-restaurant ‘het verlenen van een dienst’ oplevert, getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.

Read More
Print Friendly and PDF ^

Wederrechtelijk verkregen voordeel uit andere strafbare feiten: Als rechter toepassing geeft aan art. 36e lid 3 Sr is oplegging van hoofdelijke betalingsverplichting niet mogelijk

Hoge Raad 4 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1359

Als de rechter toepassing geeft aan artikel 36e lid 3 Sr is oplegging van een hoofdelijke betalingsverplichting niet mogelijk, omdat artikel 36e lid 7 Sr die mogelijkheid beperkt tot een betalingsverplichting die haar grondslag vindt in een vaststelling van het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel op grond van artikel 36e leden 1 en 2 Sr. Het hof heeft dat miskend.

Read More
Print Friendly and PDF ^

Succesvolle OM-cassatie in strafzaak tegen eigenaar Tilburgs administratiekantoor: Fiscale verzuimboeten sluiten latere strafvervolging niet uit

Hoge Raad 4 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1364

Het eerste middel klaagt over het oordeel van het hof dat de tenlastegelegde overtreding van art. 69a, eerste lid, AWR ‘hetzelfde feit’ betreft als waarvoor verdachte drie fiscale verzuimboetes op grond van art. 67c AWR zijn opgelegd. Volgens de steller getuigt dat oordeel van een onjuiste rechtsopvatting, althans is het zonder nadere motivering niet zonder meer begrijpelijk. HR: Er bestaat een aanzienlijk verschil tussen de aard en ernst van enerzijds de feiten die aanleiding kunnen geven tot de oplegging van verzuimboetes op grond van artikel 67c lid 1 AWR en anderzijds het tenlastegelegde, op artikel 69a lid 1 AWR toegesneden feit. Dat komt onder meer tot uitdrukking in het in artikel 69a lid 1 AWR neergelegde opzetvereiste en in de in artikel 69a lid 1 AWR genoemde maximale straffen, waaronder een gevangenisstraf van maximaal zes jaren. Gelet daarop kunnen zulke feiten in beginsel niet worden aangemerkt als hetzelfde feit in de zin van artikel 68 Sr en artikel 243 lid 2 Sv in verbinding met artikel 255 lid 1 Sv.

Read More
Print Friendly and PDF ^