Rechtsmacht: HR over toepasselijkheid van Nederlandse strafwet op gedragingen die buiten NL hebben plaatsgevonden en deel uitmaken van strafbaar feit dat op in NL gelegen plaatsen is gepleegd

Hoge Raad 16 april 2024, ECLI:NL:HR:2024:611

De Hoge Raad herhaalt eerdere overwegingen met betrekking tot de toepasselijkheid van de Nederlandse strafwet op gedragingen die buiten Nederland hebben plaatsgevonden en deel uitmaken van een strafbaar feit dat op in Nederland gelegen plaatsen is gepleegd. ’s Hofs oordeel dat het OM wegens het ontbreken van rechtsmacht niet-ontvankelijk is in de vervolging van het ten laste gelegde behulpzaam zijn “bij het zich verschaffen van toegang tot en/of doorreis door Duitsland” getuigt van een onjuiste rechtsopvatting. Aan verdachte wordt immers ook verweten dat hij een ander behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot en doorreis door Nederland, en dat hij, zoals ook is bewezenverklaard, daartoe zijn voertuig ter beschikking heeft gesteld en samen met die ander na eerdere aanhouding in Duitsland verder is gereisd met als bestemming Rotterdam/Oosterschelde-gebied.

Read More
Print Friendly and PDF ^

Eisen die aan herzieningsaanvraag worden gesteld

Hoge Raad 16 april 2024, ECLI:NL:HR:2024:610

Alleen een herzieningsaanvraag die aan de door de Hoge Raad gestelde motiveringseis voldoet, kan in behandeling worden genomen. Een aanvraag die onvoldoende is gemotiveerd, is niet een aanvraag als in de wet bedoeld. Dit betekent dat indien een aanvraag een beroep doet op een met stukken onderbouwd gegeven a.b.i. art. 457 lid 1 sub c Sv, (a) aanvraag een nauwkeurige omschrijving moet bevatten van dit gegeven (novum) en dat dus niet kan worden volstaan met verwijzing naar bijgevoegde stukken waaruit zo’n novum zou moeten blijken; (b) aanvraag de redenen moet vermelden waarom novum tot één van (in art. 457 lid 1 sub c Sv) genoemde beslissingen zou hebben kunnen leiden; (c) aanvraag, indien deze ertoe strekt bewijsvoering aan te tasten, met voldoende precisie moet uiteenzetten (i) waarom bepaald onderdeel van bij aanvraag gevoegde stukken leidt tot ernstige twijfel aan juistheid van nauwkeurig aangeduid gedeelte van bewijsvoering, en (ii) waarom dat leidt tot ernstig vermoeden dat onderzoek van zaak, als dat gegeven toen bekend was geweest, zou hebben geleid tot vrijspraak. Alleen als een aanvraag aan deze eisen voldoet, kan de Hoge Raad beoordelen of de aanvraag gegrond is.

Read More
Print Friendly and PDF ^

HR over samenloopregeling

Hoge Raad 9 april 2024, ECLI:NL:HR:2024:566

De samenloopregeling kent geen beperkingen voor de cumulatie van taakstraffen, terwijl ook titel II (“Straffen”) van Boek 1 van het Wetboek van Strafrecht geen regels bevat over de maximaal op te leggen taakstraf in geval van meerdaadse samenloop. Als meerdere strafbare feiten gevoegd worden behandeld, wordt op grond van artikel 57 Sr voor deze feiten één taakstraf opgelegd, waarvan het maximum in dat geval dus de duur van 240 uren mag overschrijden. Voor de vervangende hechtenis die op grond van artikel 22d lid 1 Sr moet worden verbonden aan de taakstraf, geldt dat niet in de wettelijke samenloopregeling en ook niet in titel II (“Straffen”) van Boek 1 van het Wetboek van Strafrecht enig voorschrift is opgenomen dat beperkingen stelt aan de duur van die hechtenis als sprake is van meerdaadse samenloop.

Read More
Print Friendly and PDF ^

HR kritisch over behandeling (zeer) hoge vordering benadeelde partij in het strafproces

Hoge Raad 23 april 2024, ECLI:NL:HR:2024:646

De Hoge Raad herhaalt eerdere relevante overwegingen met betrekking tot de vordering tot schadevergoeding waarmee degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit zich als benadeelde partij kan voegen in strafproces en gaat nader in op verplichting van de strafrechter zich ervan te vergewissen dat partijen in voldoende mate in de gelegenheid zijn geweest stellingen en onderbouwingen met betrekking tot de toewijsbaarheid van de vordering benadeelde partij genoegzaam naar voren te brengen. De verplichting van de strafrechter vraagt aandacht waar het gaat om schadevergoedingsvorderingen van nabestaanden voor gederfd levensonderhoud, mede omdat het in die gevallen kan gaan om zeer hoge vorderingen waarvan toewijzing en oplegging van schadevergoedingsmaatregel ingrijpende consequenties voor verdachte kunnen hebben. In die gevallen mag van de strafrechter worden verwacht dat hij er blijk van geeft, rekening houdend met bijzonderheden van partijdebat over zo’n vordering, te hebben beoordeeld of beide partijen in voldoende mate in gelegenheid zijn geweest hun stellingen en onderbouwingen m.b.t. (betwisting van) toewijsbaarheid van die vordering genoegzaam naar voren te brengen, en, als dit aan zijde van verdachte niet zo is, of eigen onderzoek van rechter naar toewijsbaarheid van vordering daarvoor voldoende compensatie biedt. De Hoge Raad merkt op dat mogelijkheid tot splitsing van vordering ook bestaat in gevallen waarin strafrechter tot conclusie komt dat de benadeelde partij aanspraak heeft op vergoeding van schade door gederfd levensonderhoud maar dat die schade vooralsnog slechts toewijsbaar is tot lager bedrag dan waarvan vergoeding is gevorderd.

Read More
Print Friendly and PDF ^

Voorwaardelijke verzoeken i.v.m. intern fraudeonderzoek: aan welke eisen moet een dergelijk verzoek voldoen?

Hoge Raad 9 april 2024, ECLI:NL:HR:2024:551

Een verzoek als bedoeld in artikel 328 in samenhang met artikel 415 van het Wetboek van Strafvordering om toepassing te geven aan artikel 315 Sv moet stellig, duidelijk en (voldoende) onderbouwd zijn. Het hof heeft geoordeeld dat het eerste voorwaardelijke verzoek – om de politie bij C onderzoek te laten doen naar “de eventuele valsheid” van een e-mailbericht niet voldoet aan die eisen. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk.

Read More
Print Friendly and PDF ^