Gerechtshof wijst beroep op vrijwillige terugtred af bij poging tot oplichting

Gerechtshof 's-Hertogenbosch 6 november 2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:3522

Het gerechtshof heeft een verdachte veroordeeld wegens poging tot oplichting. De verdachte probeerde, samen met een medeverdachte, via een zogenaamde ‘vriend-in-noodfraude’ een slachtoffer ertoe te bewegen om € 5.000 af te geven. De oplichting werd niet voltooid omdat de politie tijdig ingreep en de verdachten op heterdaad arresteerde. De verdachte beriep zich op vrijwillige terugtred, maar dit verweer werd door het hof verworpen.

Tenlastelegging

De verdachte werd ervan beschuldigd op 30 augustus 2021 in Middelburg een poging tot oplichting te hebben gepleegd. Via WhatsApp werd een slachtoffer benaderd door iemand die zich voordeed als zijn dochter. Toen het slachtoffer aangaf dat hij niet kon internetbankieren, werd voorgesteld om het geld contant te overhandigen aan een zogenoemde medewerker van PostNL. De verdachte begaf zich vervolgens als bijrijder van een auto naar de afgesproken plaats, waar hij werd aangehouden door de politie.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De advocaat-generaal eiste een gevangenisstraf van twee maanden, met aftrek van voorarrest. Het Openbaar Ministerie stelde dat de verdachte actief betrokken was bij de poging tot oplichting en dat sprake was van een professioneel georganiseerde werkwijze.

Standpunt van de verdediging

De verdediging voerde primair aan dat de verdachte moest worden vrijgesproken, omdat hij niet degene was die het slachtoffer probeerde op te lichten. Subsidiair betoogde de verdediging dat sprake was van vrijwillige terugtred, omdat de verdachte zich op het parkeerterrein had bedacht en niet was uitgestapt.

Oordeel van het gerechtshof

Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan poging tot oplichting. De verdachte was niet alleen aanwezig op de afgesproken plaats, maar toonde ook opvallend verkennend gedrag. In de auto werd bovendien een telefoon aangetroffen met tienduizenden contacten, van waaruit op grote schaal frauduleuze berichten waren verzonden. Daarnaast had de verdachte een PostNL-jas bij zich, terwijl met het slachtoffer was afgesproken dat een medewerker van PostNL het geld zou ophalen.

Het hof achtte de verklaring van de verdachte – dat hij slechts in opdracht van een kennis geld zou ophalen en zich van geen kwaad bewust was – ongeloofwaardig. De wisselende en tegenstrijdige verklaringen van de verdachte speelden hierbij een rol.

Vrijwillige terugtred

De verdediging stelde dat de verdachte vrijwillig was teruggetreden omdat hij niet was uitgestapt op het parkeerterrein en het misdrijf daardoor niet was voltooid. Het hof verwierp dit verweer en overwoog het volgende:

  • Van vrijwillige terugtred in de zin van artikel 46b Wetboek van Strafrecht is sprake wanneer de voltooiing van het misdrijf wordt verhinderd door omstandigheden die afhankelijk zijn van de wil van de dader.

  • Bij een voltooide poging – zoals in dit geval – wordt doorgaans vereist dat de verdachte een actieve handeling verricht om de voltooiing van het misdrijf te beletten.

  • Het enkele feit dat de verdachte niet uit de auto is gestapt, is onvoldoende om van vrijwillige terugtred te spreken. Uit het dossier blijkt dat de verdachte verkennend gedrag vertoonde en slechts niet uitstapte omdat hij geen persoon zag die hem het geld zou overhandigen.

  • De verdachte heeft op geen enkel moment actief geprobeerd de uitvoering van de oplichting te voorkomen. Hij had geen contact met het slachtoffer opgenomen om de fraude te verhinderen en ook verder geen stappen ondernomen om het misdrijf tegen te houden.

Omdat de verdachte niet uit eigen beweging is gestopt, maar door de politie is aangehouden, was er geen sprake van een situatie waarin de verdachte zelf de voltooiing van het misdrijf verhinderde. Het hof oordeelde dan ook dat het beroep op vrijwillige terugtred niet kon slagen.

Strafoplegging

Het hof veroordeelde de verdachte tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar. Daarbij werd rekening gehouden met de ernst van het feit, het professionele karakter van de oplichting en het justitiële verleden van de verdachte. Ook de lange duur van het strafproces speelde een rol; het hof hield rekening met een overschrijding van de redelijke termijn en legde daarom een deel van de straf voorwaardelijk op.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^