Had Hof vorderingen BP, terwijl niet betrokkene mededader deze vorderingen volledig heeft voldaan, in mindering moeten brengen op wederrechtelijk verkregen voordeel?
/Hoge Raad 28 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:124
Het hof heeft het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op een bedrag van €1.929 en aan de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling van dat bedrag aan de Staat. Daartoe heeft het hof onder meer het volgende overwogen:
“De raadsman heeft (...) aangevoerd dat, omdat in de strafzaak de vorderingen benadeelde partij hoofdelijk zijn toegewezen tot een bedrag van €665,95 en één van de medeveroordeelden het totaalbedrag aan vorderingen heeft voldaan, een derde deel van het door haar betaalde bedrag bij alle drie de veroordeelden kan worden afgetrokken van het wederrechtelijk verkregen voordeel. (...)
Het hof wijst erop dat bij het bepalen van het door de veroordeelde verkregen wederrechtelijk voordeel het totaalbedrag aan voordeel ponds-ponds gewijs is verdeeld over de drie veroordeelden. De veroordeelden zijn - anders gezegd - niet hoofdelijk veroordeeld tot betaling van het totaal aan wederrechtelijk verkregen voordeel. Op deze wijze is berekend welk voordeel zij ieder voor zich uit de strafbare feiten hebben genoten en uiteindelijk dienen te betalen. Dit brengt dan ook mee dat betaling door een medeveroordeelde aan het CJIB niet leidt tot aftrek van het door de veroordeelde zelf aan de Staat te betalen bedrag.”
Middel
Het cassatiemiddel klaagt over de afwijzing door het hof van het verzoek om de in rechte toegekende vorderingen aan de benadeelde partijen in mindering te brengen op de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Beoordeling Hoge Raad
Op grond van artikel 36e lid 9 van het Wetboek van Strafrecht wordt bij de bepaling van de omvang van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, de aan een benadeelde derde in rechte toegekende vordering alsmede de verplichting tot betaling aan de Staat van een geldbedrag ten behoeve van het slachtoffer als bedoeld in artikel 36f Sr voor zover die zijn voldaan, in mindering gebracht. Dit betekent dat met het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, het in artikel 36e lid 9 Sr bedoelde bedrag aan schadevergoeding voor zover dat door de betrokkene is voldaan, wordt verrekend. Deze regeling beoogt te voorkomen dat iemand hetzelfde wederrechtelijk verkregen voordeel meermalen zou moeten terugbetalen, zij het aan verschillende (rechts)personen.
Het oordeel van het hof strekt ertoe dat in het onderhavige geval, waarin - zoals de raadsman heeft aangevoerd - de betrokkene hoofdelijk is veroordeeld tot betaling van de aan de benadeelde partijen in rechte toegekende vorderingen en niet de betrokkene maar één van zijn mededaders deze vorderingen volledig heeft voldaan, niet op grond van artikel 36e lid 9 Sr de verplichting bestaat (een evenredig deel van) de aan de benadeelde partijen toegekende en door die mededader betaalde vorderingen in mindering te brengen bij de bepaling van de omvang van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat.
Dat oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting. Het is ook niet onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat door of namens de betrokkene niet is aangevoerd en ook overigens niet is gebleken dat de betrokkene zijn aandeel in de schuld aan de benadeelde partijen aan de betreffende mededader heeft betaald.
Opmerking verdient nog dat, indien een betrokkene in het hier geschetste geval alsnog zijn aandeel in de schuld aan de benadeelde partij voldoet door de betaling aan de mededader, hij op grond van artikel 577b lid 2 van het Wetboek van Strafvordering het verzoek kan doen het bedrag van de opgelegde ontnemingsmaatregel te verminderen.
Het cassatiemiddel faalt.
Lees hier de volledige uitspraak.