OM-cassatie tegen vrijspraak in EVOA-zaak strandt
/Hoge Raad 12 september 2023, ECLI:NL:HR:2023:1169
Het gerechtshof Amsterdam heeft het vonnis van de economische kamer van de rechtbank Amsterdam, waarin de Verdachte is vrijgesproken van overtreding van artikel 10.60, tweede lid, van de Wet milieubeheer, bevestigd.
Het hof heeft het vonnis in eerste aanleg bevestigd met aanvulling van gronden. Dit vonnis bevat de volgende overweging:
“Met verwijzing naar het hiervoor geschetste wettelijke en verdragsrechtelijke kader, kan van het volgende worden uitgegaan. De zaak heeft betrekking op de uitvoer uit Nederland van afvalstoffen in de zin van de EVOA, met als doel een nuttige toepassing naar een land, China, waarop het OESO-besluit niet van toepassing is. Op die uitvoer is artikel 37 van toepassing. Het gaat in deze zaak om aluminiumschroot zoals vermeld onder code B1010 in Bijlage III EVOA. Op grond van artikel 37, eerste lid, EVOA heeft China geantwoord op door de Europese Commissie gestelde vragen. Door in de bijlage bij artikel 1 van verordening 1418 2007 (Landenverordening) te kiezen voor kolom d, heeft China bepaald dat in het land van bestemming volgens het toepasselijke nationale recht andere controleprocedures worden gevolgd dan de in artikel 37 EVOA opgesomde mogelijkheden. In dat kader verlangt China dat de in te voeren afvalstoffen vergezeld gaan van een drietal, conform de gestelde eisen ingevulde documenten, waaronder het in de tenlastelegging genoemde CCIC-certificaat. Zonder dat certificaat is de invoer in China verboden.
De Hoge Raad heeft in het arrest van 20 januari 2015 (ECLI:NL:HR:2015:95) overwogen dat het CCIC-certificaat is gekoppeld aan de door China gemaakte keuze voor de controle in het land van bestemming naar nationaal recht en dat dan ook geen sprake is van een "illegale overbrenging" als bedoeld in artikel 2 onder 35 sub f EVOA. Nu het gaat om een controle in het land van bestemming naar nationaal recht kan naar het oordeel van de rechtbank het ontbreken van een CCIC-certificaat evenmin worden aangemerkt als een “illegale overbrenging” als bedoeld in artikel 2 onder 35 sub e EVOA. Er is dan ook niet in strijd met artikel 10.60, tweede lid, Wmb gehandeld.
De rechtbank merkt eveneens op dat de officier van justitie naar voren heeft gebracht dat de strafbaarstelling van de verweten gedragingen volgt uit een gelede normstelling van artikel 37 EVOA in combinatie met artikel 1 van de Landenverordening. Daaruit kan worden opgemaakt dat de antwoorden van China over hoe zij wensen om te gaan met afvalstoffen zijn opgenomen in de bijlage bij artikel 1 van de Landenverordening. Door niet te voldoen aan de vereisten die China heeft gesteld, waaronder het kunnen overleggen van een CCIC-certificaat, wordt gehandeld in strijd met communautair recht, aldus de officier van justitie. De rechtbank volgt de conclusie van de officier van justitie niet. De verweten gedraging betreft namelijk een handelen in strijd met artikel 2 onder 35 sub e EVOA. Anders gezegd, een handelen dat een illegale overbrenging oplevert door afvalstoffen over te brengen dat resulteert in een verwijdering of nuttige toepassing die in strijd is met de communautaire of internationale regelgeving. Uit het verdragsrechtelijk kader van de EVOA volgt niet dat het handelen in strijd met de bijlage van artikel 1 van de Landenverordening een illegale overbrenging in de zin van artikel 2 onder 35 sub e oplevert. De strafbaarstelling daarvan blijkt onvoldoende uit de verdragsrechtelijke regels in de EVOA.
De rechtbank komt bij deze stand van zaken tot het oordeel dat het ten laste gelegde niet is bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.”
Het hof heeft deze overweging van de rechtbank als volgt aangevuld:
“De advocaat-generaal heeft ter adstructie van haar standpunt in haar schriftelijk requisitoir verwezen naar een arrest van het Hof van Justitie van 10 november 2011. voetnoot: HvJ EG 10 november 2011, C-405/10 in de zaak tegen Özlem Garenfeld De prejudiciële vraag die in dat arrest aan de orde was, ziet echter op een wezenlijk andere situatie dan de onderhavige, omdat in die zaak – kort gezegd – sprake was van de rubricering van een afvalstof in twee verschillende categorieën, te weten in kolom a (invoerverbod) en d (lokale procedure). Het arrest van het Hof van Justitie werpt daarom geen relevant licht op de onderhavige zaak.
De eindconclusie van de advocaat-generaal – het zonder CCIC certificaat overbrengen van afvalstoffen naar China zoals tenlastegelegd is in strijd met communautaire regelgeving – kan niet worden gebaseerd op de wet- en regelgeving en de argumenten die naar voren zijn gebracht in het requisitoir.”
Middel
Het cassatiemiddel komt op tegen de door het hof gegeven vrijspraak. Het voert daartoe aan dat het oordeel van het hof dat het ontbreken van een CCIC-certificaat bij de overbrenging van fijngeshredderde aluminiumfracties van Nederland naar China niet kan worden aangemerkt als een “illegale overbrenging” als bedoeld in artikel 2 onder 35 sub e EVOA, blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting.
Beoordeling Hoge Raad
In cassatie kan, mede met verwijzing naar het hiervoor weergegeven juridisch kader, van het volgende worden uitgegaan.
De strafzaak betreft de uitvoer uit Nederland van afvalstoffen in de zin van de EVOA, met als doel een nuttige toepassing naar een land, China, waarop het OESO-besluit niet van toepassing is. Op die uitvoer zijn de artikelen 36 en 37 EVOA van toepassing. Het gaat daarbij om aluminiumschroot als genoemd onder code B1010 in Bijlagen III en V EVOA.
China heeft in antwoord op de op grond van artikel 37 lid 1 EVOA door de Commissie gestelde vragen aangegeven dat de afvalstoffen vanuit de Gemeenschap mogen worden uitgevoerd en dat gekozen wordt voor de optie van controle in het land van bestemming naar nationaal recht. In de onder 3.3.3 weergegeven bijlage bij de Landenverordening, zoals die van kracht was ten tijde van het tenlastegelegde feit, is aluminiumschroot (B1010) ondergebracht bij letter d (“er zullen in het land van bestemming volgens het toepasselijke nationale recht andere controleprocedures worden gevolgd”). Uit het – niet in de (bijlage van de) Landenverordening opgenomen – antwoord van China op de ‘questionnaire’ volgt dat China in verband met de controleprocedures bij de invoer in China verlangt dat de lading vergezeld gaat van een drietal documenten, waaronder het in de tenlastelegging genoemde CCIC-certificaat (“Certificate for Pre-Shipment Inspection of Recycling Scraps to China issued by CCIC”), en dat China niet toestaat dat invoer plaatsvindt als deze documenten niet aanwezig zijn.
Het cassatiemiddel berust op de opvatting dat in deze zaak sprake is van een illegale overbrenging in de zin van artikel 2 onder 35 sub e EVOA, omdat de tenlastegelegde overbrenging van de afvalstoffen strijd oplevert met communautaire regelgeving. Het voert daartoe aan dat het overbrengen van de in de tenlastelegging genoemde afvalstoffen naar China niet vergezeld ging van een CCIC-certificaat en dat het overbrengen van de afvalstoffen terwijl dit certificaat ontbreekt, in strijd is met de (bijlage bij de) Landenverordening, die rechtstreeks is gebaseerd op artikel 37 lid 2 EVOA. Het cassatiemiddel miskent daarmee echter dat, zoals onder 4.2 is weergeven, de bijlage bij de Landenverordening ten tijde van het tenlastegelegde feit niet meer inhield dan dat China ten aanzien van aluminiumschroot koos voor de optie dat “in het land van bestemming volgens het toepasselijke nationale recht andere controleprocedures worden gevolgd”. Voor een verbod of kennisgevingsprocedure als bedoeld in artikel 37 lid 1, onder a) of b), EVOA heeft China niet gekozen. Het ontbreken van een CCIC-certificaat is mogelijk strijdig met het nationale recht van China, maar – zoals uit het voorgaande volgt – levert het ontbreken van dat certificaat geen strijd op met communautaire regelgeving. Het oordeel van het hof geeft dan ook niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting (vgl. met betrekking tot artikel 2 onder 35 sub f EVOA het arrest van de Hoge Raad van 20 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:95).
Het cassatiemiddel faalt.
Lees hier de volledige uitspraak.