OM niet-ontvankelijk in strafvervolging wegens schending verschoningsrecht
/Rechtbank Overijssel 15 augustus 2023, ECLI:NL:RBOVE:2023:3322
De verdenking komt er kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan:
het meermalen plegen van ontucht, dat mede bestond uit het seksueel binnendringen van het lichaam, met slachtoffer 1 , die toen nog geen 12 jaar was;
het meermalen plegen van ontucht, dat mede bestond uit het seksueel binnendringen van het lichaam, met slachtoffer 1 , die toen nog geen zestien jaar was;
het plegen van ontucht met slachtoffer 2 , die toen nog geen zestien jaar was.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair aangevoerd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in haar vervolging wegens structurele en langdurige schendingen van regelgeving ten aanzien van het verschoningsrecht en het structurele en aanhoudende gebruik van geheimhouderinformatie.
Subsidiair heeft de raadsman verzocht het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging ten aanzien van feit 3, vanwege het niet naleven van de Aanwijzing Zeden.
Het standpunt van de officier van justitie
Het standpunt van het Openbaar Ministerie houdt kort gezegd in dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de strafvervolging. Het Openbaar Ministerie heeft daartoe aangevoerd dat alle bestreden onderzoekshandelingen steeds hebben plaatsgevonden met een machtiging van de rechter-commissaris. Gelet op de duur van de klachtprocedure en de hoeveelheid beslissingen, was het ook niet zo dat de uiteindelijke uitkomst heel voor de hand liggend was. Bovendien is onvoldoende gemotiveerd wat het nadeel is geweest voor verdachte, die een deel van de omstreden documenten zelf heeft aangeleverd.
Het oordeel van de rechtbank
Toepasselijke wet- en regelgeving
Artikel 218 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) luidt:
‘Van het geven van getuigenis of van het beantwoorden van bepaalde vragen kunnen zich ook verschoonen zij die uit hoofde van hun stand, hun beroep of hun ambt tot geheimhouding verplicht zijn, doch alleen omtrent hetgeen waarvan de wetenschap aan hen als zoodanig is toevertrouwd.’Artikel 126aa lid 2 Sv luidt:
‘Voor zover de processen-verbaal of andere voorwerpen mededelingen behelzen, gedaan door of aan een persoon die zich op grond van artikel 218 en 218a zou kunnen verschonen indien hem als getuige naar de inhoud van die mededelingen zou worden gevraagd, worden deze processen-verbaal en andere voorwerpen vernietigd. Bij algemene maatregel van bestuur worden hieromtrent voorschriften gegeven. Voor zover de processen-verbaal of andere voorwerpen andere mededelingen dan bedoeld in de eerste volzin behelzen gedaan door of aan een in die volzin bedoelde persoon, worden zij niet bij de processtukken gevoegd dan na voorafgaande machtiging door de rechter-commissaris.’Artikel 4, lid 1 en lid 2, Besluit bewaren en vernietigen niet-gevoegde stukken, dat aan artikel 126aa lid 2 Sv uitvoering geeft, luidt als volgt:
‘1. De opsporingsambtenaar die door de uitoefening van een van de bevoegdheden, genoemd in de titels IVa tot en met Va van het Wetboek van Strafvordering, kennisneemt van mededelingen waarvan hij weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat deze zijn gedaan door of aan een geheimhouder, stelt hiervan de officier van justitie onverwijld in kennis.’
Overweging
Het verschoningsrecht, opgenomen in artikel 218 Sv berust op de eis dat iedere burger die zich wendt om hulp of bijstand tot de in dit artikel genoemde hulpverleners, er op moet kunnen vertrouwen dat wat aan die hulpverleners wordt toevertrouwd, geheim blijft. De wetgever heeft dit recht zo belangrijk gevonden, dat de waarheidsvinding in de strafzaak er in het algemeen voor moet wijken.
In de onderhavige zaak heeft de Hoge Raad op 19 januari 2021 geoordeeld dat zich situaties kunnen voordoen waarin ouderlingen van de Jehova’s Getuigen, al dan niet als lid van een religieus rechterlijk comité, zodanig intensief betrokken kunnen zijn bij het verlenen van geestelijke hulp en zorg aan gemeenteleden dat zij in die hoedanigheid kunnen worden aangemerkt als behorende tot de geestelijke stand, waaruit voortvloeiend hen een (afgeleid) verschoningsrecht zou kunnen toekomen.
De rechter-commissaris in de rechtbank Overijssel heeft vervolgens bij beschikking van 13 juli 2022 bepaald dat ten aanzien van de inbeslaggenomen stukken die informatie bevatten die betrekking heeft op met ouderlingen in vertrouwen gedeelde informatie, inclusief de informatie met betrekking tot de religieuze rechterlijke comités, het verschoningsrecht geldt. Met betrekking tot de door het Openbaar Ministerie niet aangeleverde stukken en gegevens, vanwege de grote omvang hiervan (het digitale beslag), heeft de rechter-commissaris bepaald dat deze stukken en gegevens nu niet kunnen worden beoordeeld in het kader van artikel 98 Sv, zodat niet kan worden uitgesloten en het er daarom voor moet worden gehouden, dat ten aanzien van deze niet aangeleverde stukken en gegevens een verschoningsrecht geldt.
Bij beschikking van 30 september 2022 heeft de raadkamer in deze rechtbank onder meer de vernietiging gelast vóór 1 november 2022 van de in beslag genomen stukken ten aanzien waarvan de rechter-commissaris heeft geoordeeld dat klagers een (afgeleid) verschoningsrecht toekomt
Naar aanleiding van deze beslissing heeft het Openbaar Ministerie een nieuw einddossier aangeleverd.
De wettelijke bepalingen en regelgeving, strekken ter bescherming van het beginsel van het verschoningsrecht. Op het moment dat een verbalisant tijdens de opsporing kennis neemt van gegevens waarvan hij weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat ze afkomstig zijn van een geheimhouder dient hij de officier van justitie hiervan meteen in kennis te stellen. De officier van justitie dient de gegevens dan meteen te vernietigen óf hij vraagt een machtiging aan de rechter-commissaris om de desbetreffende andere gegevens die niet onder het verschoningsrecht vallen, te mogen voegen in het dossier. In de onderhavige zaak had er bij de opsporingsambtenaren en het Openbaar Ministerie redelijkerwijs het vermoeden moeten bestaan dat er sprake was van gegevens van geheimhouders. De rechtbank stelt vast dat de regelgeving niet is nageleefd.
Na de beslissing van de raadkamer van 30 september 2022 is het dossier opgeschoond, ware het niet dat zich in het ‘nieuwe’ dossier nog steeds geheimhouderinformatie bevindt, die niet aan het dossier had mogen worden toegevoegd. Zo bevinden zich in het dossier onder meer een analyse door het opsporingsteam van de aangetroffen geheimhouderinformatie, een proces-verbaal bevindingen tijdlijn (mede) gebaseerd op geheimhouderinformatie, tapverbalen van gesprekken met ouderlingen, de brieven van verdachte aan de ouderlingen en hun reactie daarop.
Het nalaten van de vernietiging van geheimhouderinformatie, dan wel het ontbreken van een voorafgaande machtiging van de rechter-commissaris tot voeging van informatie aan de processtukken, en de daarmee samenhangende voortdurende mogelijkheid van kennisneming van die informatie, houden een schending in van een beginsel dat voor het strafprocesrecht door de wetgever zelf van fundamenteel belang wordt geacht. De geconstateerde ernstige, grootschalige en voortdurende inbreuken op de regelgeving die het verschoningsrecht moet waarborgen door het Openbaar Ministerie, ondergraven het vertrouwen van de burger in dat wat hij in vertrouwen met een (mogelijke) geheimhouder bespreekt, ook geheim blijft. Deze kwestie stijgt uit boven schending van de individuele rechtsbelangen van een verdachte – hoewel die hier ook ernstig zijn geschaad – in een concrete strafzaak en raakt het vertrouwen in de rechtspleging in zijn geheel. Gelet hierop acht de rechtbank de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging van de verdachte de enig passende conclusie.
Lees hier de volledige uitspraak.