OM niet-ontvankelijk in vervolging voor milieuvervuiling vanwege schending verbod van willekeur

Rechtbank Overijssel 18 december 2023, ECLI:NL:RBOVE:2023:5181

De verdenking komt er op neer dat verdachte:

  • Feit 1: feitelijke leidinggeven aan het door bedrijf 1, tezamen en in vereniging met (een) ander(en) (opzettelijk) bedrijfsmatig bemiddelen in de afzet en/of afgifte van de afvalstof papierslib en papierslib en dit te vervoeren terwijl zij wist(en) (of redelijkerwijs hadden kunnen weten) dat daardoor nadelige gevolgen voor het milieu ontstonden of hadden kunnen ontstaan

  • Feit 2: feitelijke leidinggeven aan het door bedrijf 1 (opzettelijk) ten behoeve van (een) ander(en) bemiddelen bij het beheer van de afvalstof papierslib, zonder vermelding als bemiddelaar op de lijst van vervoerders, handelaars en bemiddelaars.

Ontvankelijkheid van de officier van justitie

Ter terechtzitting is namens de Verdachte bepleit het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging. Hiertoe is het volgende aangevoerd.

In onderzoek Brandgans zijn zes verdachten gedagvaard, waaronder de Verdachte en zijn Onderneming bedrijf 1 ’. De feitelijk leidinggevenden van de overige gedagvaarde ondernemingen zijn wel als Verdachte aangemerkt geweest, maar tegen hen is geen vervolging ingesteld.

De verdediging heeft aangevoerd dat de beslissing van het Openbaar Ministerie om uitsluitend Verdachte te vervolgen onbegrijpelijk is en strijdt met het verbod van willekeur.

De rechtbank stelt voorop dat in art. 167, eerste lid, Sv aan het Openbaar Ministerie de bevoegdheid is toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. De beslissing van het Openbaar Ministerie om tot vervolging over te gaan leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde.

In het geval van een zodanige, aperte onevenredigheid van de vervolgingsbeslissing is de (verdere) vervolging onverenigbaar met het verbod van willekeur. Dat verbod wordt in de strafrechtspraak in dit verband ook wel omschreven als het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging.

Ten aanzien van het verbod van willekeur geldt dat het ten onrechte niet vervolgen van derden wier gedragingen evenals die van de Verdachte het voorwerp van strafvervolging dienen te zijn, niet zonder meer leidt tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de strafvervolging tegen de verdachte. Onderzocht dient te worden of het Openbaar Ministerie naar willekeur de ene Verdachte wel en de andere Verdachte niet vervolgt, hoewel deze verdachten in een sterk vergelijkbare positie verkeren en een redelijke en objectieve rechtvaardiging voor die ongelijke behandeling ontbreekt.

De rechtbank overweegt daarover dat het strafrechtelijk verwijt dat het Openbaar Ministerie de Verdachte en de bestuurders/leidinggevenden van de andere gedagvaarde rechtspersonen heeft gemaakt, in de kern vergelijkbaar is. De officier van justitie heeft aangevoerd dat zij de Verdachte heeft gedagvaard, omdat de Onderneming van de verdachte, in tegenstelling tot de andere ondernemingen, relevante justitiële documentatie heeft en de activiteiten die de Verdachte uit hoofde van zijn Onderneming ontplooit niet in de Kamer van Koophandel inzichtelijk zijn voor andere marktdeelnemers.

De rechtbank is van oordeel dat deze motivering de beslissing om de Verdachte te vervolgen niet kan dragen. De Onderneming van de Verdachte is slechts een maal eerder veroordeeld voor een soortgelijk feit, maar dit betreft een vonnis van 3 oktober 2022 van de rechtbank Overijssel. Deze veroordeling is derhalve van latere datum dan de onderhavige tenlastegelegde gedragingen en was dus nog niet gewezen toen de officier van justitie haar vervolgingsbeslissing heeft genomen en deze bij brief van 4 oktober 2021 aan Verdachte heeft bekendgemaakt. De door de officier van justitie gegeven motivering kan de vervolgingsbeslissing van Verdachte niet dragen nu bij de andere Verdachte natuurlijke personen in dit dossier, tegen wie soortgelijke verdenkingen zijn beschreven, besloten is tot sepot.

In deze zaak is naar het oordeel van de rechtbank – alles overwegende – sprake van een zodanige, aperte onevenredigheid van de vervolgingsbeslissing dat de (verdere) vervolging onverenigbaar is met het verbod van willekeur.

Gelet op het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging van de Verdachte behoort te worden verklaard.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^