Procesafspraken in milieustrafzaak: van onvoorwaardelijk geldboete in eerste aanleg naar voorwaardelijk geldboete in hoger beroep
/Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 23 februari 2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:577
Bij vonnis waarvan beroep is de Verdachte ter zake van ‘valsheid in geschrift, meermalen gepleegd’ (feit 1 primair) en ‘overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 10.37, eerste lid van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd’ (feit 2) veroordeeld tot een geldboete van €35.000, subsidiair 210 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft, met het oog op de overeengekomen procesafspraken, gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met uitzondering van de in dat vonnis opgelegde straf, en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de Verdachte zal veroordelen tot een voorwaardelijke geldboete ter hoogte van €35.000 met een proeftijd van 1 jaar.
De verdediging heeft zich, met het oog op de overeengekomen procesafspraken, voor wat betreft de bewezenverklaring, de kwalificaties, de strafbaarheid van de feiten en de strafbaarheid van de Verdachte gerefereerd aan het oordeel van het hof en zich geconformeerd aan de door de advocaat-generaal gevorderde straf.
Procesafspraken
Het Openbaar Ministerie en de Verdachte hebben als partijen onderling een overeenkomst gesloten waarin procesafspraken alsmede een voorstel tot afdoening van de zaak zijn opgenomen. Namens het Openbaar Ministerie heeft de advocaat-generaal de overeenkomst op 6 februari 2024 ondertekend. De Verdachte heeft de overeenkomst op 19 januari 2024 ondertekend.
De overwegingen die, zo blijkt uit de overeenkomst, aan het maken van procesafspraken ten grondslag lagen, betreffen het tijdsverloop (de aan de Verdachte tenlastegelegde feiten dateren van 2008) en, in het verlengde daarvan, de wens van beide partijen om tot een snelle, efficiënte en definitieve afdoening van de strafzaak en -procedure te komen. Naar het oordeel van zowel het Openbaar Ministerie als de verdediging passen de overeengekomen procesafspraken binnen het door de Hoge Raad geschetste kader hieromtrent (zie Hoge Raad 27 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1252).
De in voornoemde overeenkomst opgenomen procesafspraken luiden als volgt:
Het vonnis van de rechtbank blijft voor wat betreft de bewezenverklaring, de kwalificaties en de strafbaarheid in stand.
Door de verdediging en het Openbaar Ministerie worden geen verweren gevoerd betreffende de rechtmatigheid van het onderzoek, de (niet-)ontvankelijkheid van het OM, het bewijs, de bewezenverklaring en kwalificatie van de feiten, de strafbaarheid van de feiten, de strafbaarheid van verdachte, alsmede de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De verdediging en het Openbaar Ministerie doen afstand van eventuele ingediende onderzoekswensen en dienen geen nadere onderzoekswensen in.
De advocaat-generaal zal in onderhavige strafzaak tegen de Verdachte een geheel voorwaardelijke geldboete van €35.000 (zegge: vijfendertigduizend euro), met een proeftijd van één jaar, eisen.
Voorts zijn – kort gezegd – afspraken gemaakt over de betaling, het verstrekken van een afschrift aan het CJIB en de intentie van partijen om de strafzaak definitief te willen beëindigen. Ten slotte is bepaald dat als het hof de voorgestelde straf overneemt, partijen daartegen geen cassatie zullen instellen.
In de overeenkomst is verder opgenomen dat de raadsman van de Verdachte alle onderdelen van de hiervoor beschreven procesafspraken uitdrukkelijk met de Verdachte heeft besproken, dat de Verdachte zich bewust is van de rechtsgevolgen van die procesafspraken en dat hij vrijwillig wenst mee te werken aan de voorgestelde afdoening van de strafzaak evenals aan de daarmee gepaard gaande afstand van de verdedigingsrechten.
Ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 9 februari 2024 is, in aanwezigheid van de Verdachte en zijn raadsman, door het hof de tussen het Openbaar Ministerie en de Verdachte gesloten overeenkomst, de daarin opgenomen procesafspraken en het afdoeningsvoorstel, uitvoerig aan de orde gesteld en met beide partijen besproken. Daarbij heeft het hof de Verdachte onder meer bevraagd op diens vrijwilligheid bij de totstandkoming van de in de overeenkomst opgenomen procesafspraken inclusief afdoeningsvoorstel en diens bewustheid van (de rechtsgevolgen van) daarvan, in het bijzonder de met die afspraken gepaard gaande afstand van verdedigingsrechten. De Verdachte is erop gewezen dat het feit dat in de procesafspraken is opgenomen dat geen cassatie zal worden ingesteld, niet meebrengt dat afstand is gedaan van het recht tot het instellen van dat rechtsmiddel.
Op grond van het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is het hof van oordeel dat de Verdachte vrijwillig, op basis van voldoende en duidelijke informatie en terwijl hij zich bewust was van de rechtsgevolgen, is gekomen tot de ondubbelzinnige conclusie om aan de tussen het Openbaar Ministerie en de Verdachte overeengekomen procesafspraken inclusief afdoeningsvoorstel mee te werken.
Centraal bij het onderzoek ter terechtzitting stond bovenal de beantwoording van de vragen van artikel 348 en met name van artikel 350 van het Wetboek van Strafvordering.
Ten laste van de Verdachte is bewezenverklaard dat hij zich in de periode van 21 april 2008 tot en met 19 augustus 2008 heeft schuldig gemaakt aan overtreding van (toentertijd geldende) milieuvoorschriften en aan valsheid in geschrift. De Verdachte heeft zich meermaals opzettelijk, door afgifte aan een ander, van (door hem ingekochte) bedrijfsafvalstoffen, te weten mengvetzuren en vetresidu, ontdaan, terwijl dat niet was toegelaten. Om een en ander te verdoezelen, heeft de Verdachte een groot aantal vervoersdocumenten en facturen valselijk opgemaakt en/of doen opmaken, door daarop te vermelden dat sprake was van (vervoer en verkoop van) glycerine terwijl feitelijk sprake was van (vervoer en verkoop van) mengvetzuren of vetresidu. Enerzijds heeft de Verdachte daarmee het vertrouwen dat in de juistheid van officiële documenten moet kunnen worden gesteld, geschonden en doelbewust de benodigde controle door daartoe bevoegde autoriteiten bemoeilijkt en/of zelfs onmogelijk gemaakt. Anderzijds heeft de Verdachte uit de door haar gevolgde handelwijze, ten nadele van co-vergisters die zich wel aan de (toentertijd geldende) milieuvoorschriften hielden, onterecht (financieel) voordeel genoten en zich aldus schuldig gemaakt aan concurrentievervalsing. Het hof rekent het de Verdachte aan dat hij heeft gehandeld, zoals is bewezen verklaard.
Het hof stelt vast dat sprake is van een grove schending van de redelijke termijn, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep. Bij de totstandkoming van het afdoeningsvoorstel is, zoals blijkt uit de tussen het Openbaar Ministerie en de Verdachte gesloten overeenkomst, rekening gehouden met deze termijnoverschrijding.
Alles afwegende, in het bijzonder de oudheid van de bewezenverklaarde feiten en het grote tijdsverloop sedert het instellen van hoger beroep, is het hof van oordeel dat het in de hiervoor genoemde overeenkomst opgenomen afdoeningsvoorstel, inhoudende de oplegging van een voorwaardelijke geldboete ter hoogte van €35.000, subsidiair 210 dagen hechtenis, met een proeftijd van 1 jaar, passend is.
Strafoplegging
Voorwaardelijke geldboete ter hoogte van €35.000 met een proeftijd van 1 jaar.
Lees hier de volledige uitspraak.