Publicatie arrest in Ahold-zaak betreffende verschoningsrecht en rapport intern onderzoek van Amerikaanse advocaat

Gerechtshof Amsterdam 25 juni 2008, ECLI:NL:GHAMS:2008:633

De beslissing van het hof ziet op de weigering van de uitlevering van een rapport / verslag van het interne onderzoek dat is uitgevoerd door de Amerikaanse advocaten van Ahold, te weten Gibson Dunn & Crutcher LLP, naar aanleiding van hun verrichtingen met betrekking tot de consolidatie van joint ventures van Koninklijke Ahold N.V.

Reden van weigering was gelegen in het feit de bij het rapport betrokken gerechtigden geen afstand deden van het hen toekomende (afgeleide) verschoningrecht. Hof honoreert het beroep op het verschoningsrecht en beslist dat het niet (verder) zal streven naar de uitlevering van het rapport.

De tekst van deze beslissing (kenbaar gemaakt op de terechtzitting van 25 juni 2008 blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal terechtzitting) is destijds gepubliceerd op rechtspraak.nl in een thans verwijderd nieuwsbericht over deze beslissing. Deze beslissing (ontleend aan het proces-verbaal terechtzitting) is daarom nu alsnog gepubliceerd in de jurisprudentiedatabank van rechtspraak.nl.

Feiten

  • Gibson Dunn is een advocatenkantoor, gevestigd in de Verenigde Staten. Gibson Dunn verleent in die hoedanigheid bijstand aan het Amerikaanse deel van de wereldwijde organisatie van bedrijf 2 (bedrijf 1 VS), in verband met (eventuele) juridische procedures die in de Verenigde Staten tegen bedrijf 1 VS en bedrijf 1 zijn aangespannen of mogelijkerwijze zullen worden aangespannen en die samenhangen met (gestelde onzorgvuldigheden bij) de controlewerkzaamheden met betrekking tot de consolidatie van de jaarcijfers van joint ventures van Ahold.

  • Gibson Dunn staat in dit verband tevens bedrijf 1 en medewerkers van dat kantoor bij, in samenwerking met Stibbe (mrs. Doorenbos en Harmsen).

  • Met het oog op die verlening van bijstand in juridische procedures heeft Gibson Dunn opdracht gegeven tot het opstellen van een rapport. In dat rapport is verslag gedaan van de resultaten van onderzoek naar de hier bedoelde consolidatieproblematiek bij Ahold, en naar het hof begrijpt in dat verband de rol van de betrokken accountants van bedrijf 1.

  • Dit onderzoek is verricht door een accountant die werkzaam is bij de wereldwijde organisatie van bedrijf 1, maar niet zelf betrokken is geweest bij controlewerkzaamheden van de jaarcijfers van Ahold.

  • Dit rapport behelst tevens de vastlegging van juridische conclusies, analyses en processtrategieën afkomstig van een advocaat of advocaten van Gibson Dunn, met het oog op de hiervoor bedoelde verlening van bijstand.

  • Dit rapport is een werkdocument voor een advocaat of advocaten van Gibson Dunn, en kent (nog) geen definitieve versie.

  • Een afschrift van het rapport is in april 2004 toegezonden aan mw. mr. Harmsen, van Stibbe (advocate van bedrijf 1 ), en aan naam 3, ‘general counsel’ van bedrijf 1, werkzaam bij bedrijf 3.

  • De rechter-commissaris heeft aan o.m. bedrijf 1 uitlevering bevolen van dit document.

  • Bedrijf 1 beroept zich op een (hof: afgeleid) verschoningsrecht met betrekking tot dit document. Van bedrijf 1 V.S. is niet gebleken dat zij afstand heeft gedaan van het verschoningsrecht.

  • De mededelingen van naam 2 en (door tussenkomst van mr. Raymakers) naam 7 kunnen niet anders worden begrepen dan dat Gibson Dunn zich ten aanzien van het bedoelde rapport beroept op een verschoningsrecht.

Oordeel hof

Het algemeen belang is ermee gemoeid dat eenieder die de hulp van een advocaat inroept erop mag vertrouwen dat hetgeen de advocaat wordt meegedeeld geheim blijft. De bevoegdheid tot verschoning die de advocaat toekomt strekt zich daarom uit tot gegevens waarvan de wetenschap hem als zodanig is toevertrouwd, alsmede tot de conclusies die hij in het kader van zijn werkzaamheden aan die gegevens heeft verbonden. Indien een en ander door hem of op zijn verzoek in een geschrift is vastgelegd, is dit geschrift object van de aan de advocaat toekomende bevoegdheid tot verschoning en kan het zonder zijn toestemming niet in beslag worden genomen, behoudens indien dit geschrift voorwerp van een strafbaar feit uitmaakt of tot het begaan daarvan heeft gediend.

De aard van de hier aan de orde zijnde bevoegdheid tot verschoning brengt mee dat het oordeel omtrent de vraag of geschriften object van de bevoegdheid tot verschoning zijn, in beginsel toekomt aan de tot verschoning bevoegde persoon. Wanneer deze zich op het standpunt stelt dat het gaat om geschriften die noch voorwerp van het strafbare feit uitmaken noch tot het begaan daarvan hebben gediend en waarvan kennisneming zou leiden tot schending van het beroepsgeheim, dient dit standpunt door de justitiële organen te worden geëerbiedigd, tenzij er redelijkerwijze geen twijfel over kan bestaan dat dit standpunt onjuist is.

Gibson Dunn stelt zich op het standpunt dat het rapport object is van zijn bevoegdheid tot verschoning. Bedrijf 1, waaraan de rechter-commissaris de uitlevering van dat rapport heeft bevolen, beroept zich eveneens op het verschoningsrecht, naar het hof begrijpt afgeleid van dat van haar advocaten bij Gibson Dunn.

Mede in het licht van de verklaring van naam 2 en hetgeen mr. Raymakers aan feiten en omstandigheden omtrent het rapport heeft bevonden, is er aanleiding te veronderstellen dat het rapport gegevens bevat die de advocaten van bedrijf 1, werkzaam bij Gibson Dunn, als zodanig zijn toevertrouwd. Bovendien behelst het rapport zoals overwogen een inbreng van die advocaten zelf. Het door Gibson Dunn en bedrijf 1 ingenomen standpunt dat het rapport object van verschoning is moet naar ’s hofs oordeel dan ook worden geëerbiedigd.

Het oordeel van de waarnemend Deken mr. Raymakers is in deze alleen al relevant doordat hij als gerespecteerd lid van de beroepsgroep van advocaten in vertrouwen inzage heeft gehad in het meerbedoelde rapport en – nog afgezien van zijn conclusie met betrekking tot de toepasselijkheid van het verschoningsrecht – zich mede om die reden kan uitlaten over de achtergrond en aard van hetgeen feitelijk in dat rapport is verwoord.

De verdediging van naam 8 heeft de stelling ingang willen doen vinden dat het rapport is opgesteld in opdracht van een Amerikaanse advocaat ten behoeve van bijstandverlening aan een Amerikaanse cliënt in verband met juridische procedures die (kunnen) worden gevoerd ten overstaan van Amerikaanse gerechtelijke instanties, en dat om die redenen de gegrondheid van een beroep op het verschoningsrecht (enkel) naar Amerikaanse maatstaven moet worden beoordeeld.

Het hof volgt de raadsman daarin om meer redenen niet.

In de eerste plaats heeft het hof vastgesteld dat het rapport niet louter en alleen aanknoopt bij de Amerikaanse rechtssfeer, nu ook de belangen van de in Nederland gevestigde vennootschap bedrijf 1 door Gibson Dunn worden behartigd en zij naast bedrijf 1 V.S. in procedures is of zou kunnen worden betrokken.

In de tweede plaats brengt de grondslag van het verschoningsrecht en zijn inbedding in de hier te lande levende fundamentele rechtsbeginselen mee dat de Nederlandse rechter de effectuering van het verschoningsrecht heeft te waarborgen op een wijze die in ieder geval verenigbaar is met het bepaalde in het Wetboek van Strafvordering en het EVRM. Dat de advocaten van Gibson Dunn niet als zodanig zijn gevestigd en ingeschreven in Nederland, maakt voorgaand oordeel niet anders. Het door Nederlands procesrecht beschermde maatschappelijk belang dat eenieder zich vrijelijk en zonder vrees voor openbaarmaking van het toevertrouwde om bijstand en advies tot een verschoningsgerechtigde advocaat moet kunnen wenden, wordt in gelijke mate gediend in het geval de bijstand van een advocaat wordt ingeroepen met het oog op (dreigende) juridische procedures in een ander land dan Nederland en om die reden een in dat andere land gevestigde advocaat wordt aangezocht.

In de derde plaats kan het betoog van de raadsman niet leiden tot het door hem voorgestane resultaat, nu er geen enkele aanleiding is om te veronderstellen dat een beoordeling van de gegrondheid van het beroep op het verschoningsrecht naar Amerikaanse maatstaven tot een andere uitkomst zou leiden dan een beoordeling naar Nederlandse maatstaven, zulks gelet op hetgeen door naam 2 en naam 7 naar voren is gebracht. Dat het verschil tussen beide rechtstelsels (onder meer) zou zijn gelegen in de omstandigheid dat het ‘attorney-client privilege’ enkel toekomt aan de cliënt en deze daarvan afstand kan doen, is in deze niet belang nu van een dergelijke (ondubbelzinnige) verklaring van afstand niet is gebleken.

Ten slotte hecht het hof anders dan o.a. de raadsman van naam 9 en naam 10 in deze kwestie geen belang aan bekendheid met de naam en de kwalificaties van de persoon of personen die in opdracht van Gibson Dunn grotendeels verantwoordelijk is/zijn geweest voor de opstelling van het rapport. De hiervoor beschreven aard van de gegevens, het oogmerk waarmee deze zijn verzameld en voorzien van (juridisch) commentaar alleen al maken dat hetgeen is vervat in het bewuste rapport aan de betreffende advocaat/advocaten in hun hoedanigheid is toevertrouwd en – dus - binnen het toepassingsbereik van het verschoningsrecht valt. Of de onderzoekende accountant(s) werkelijk deskundig waren is dan niet meer relevant.

Het hof is zich ervan bewust dat het verschoningsrecht van de advocaat in zoverre niet absoluut is dat zich zeer uitzonderlijke omstandigheden laten denken waarin het belang dat de waarheid aan het licht komt - ook ten aanzien van datgene waarvan de wetenschap de advocaat als zodanig is toevertrouwd - moet prevaleren boven het verschoningsrecht. Dat zodanige omstandigheden zich thans voordoen is echter niet aannemelijk geworden.

Het voorgaande brengt mee dat het hof het beroep op het verschoningsrecht zal honoreren en niet zal streven naar de uitlevering van het rapport.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^