Strekt het verschoningsrecht in een strafvorderlijke procedure zich ook uit over vertrouwelijke gegevens die een advocaat heeft ingebracht in een fiscale procedure?
/Hoge Raad 25 maart 2025, ECLI:NL:HR:2025:456
De klager in deze zaak is advocaat en staat cliënten bij in een fiscaal geschil met de Belastingdienst. In het kader van deze procedure dient hij bij het gerechtshof een processtuk in op grond van artikel 8:58 Awb, een zogenoemd tiendagenstuk. Dit stuk bevat een samenvatting van de inhoud van veertien getuigenverklaringen die eerder zijn afgelegd bij een notaris. Deze verklaringen zijn als bijlagen bij het tiendagenstuk gevoegd. De klager is in het voortraject betrokken geweest bij de totstandkoming van deze verklaringen.
Enige tijd later blijkt dat de inspecteur van de Belastingdienst het tiendagenstuk op grond van artikel 43c, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994 heeft verstrekt aan de FIOD en het openbaar ministerie. Het stuk is opgenomen in het strafdossier in een opsporingsonderzoek tegen de cliënten van de klager, waarin verdenkingen bestaan van overtreding van de Wet op de kansspelen en witwassen. In dat strafdossier wordt uit het tiendagenstuk geciteerd en het vormt mede de grondslag voor de strafrechtelijke verdenking.
De klager stelt dat hij als advocaat een beroep kan doen op zijn verschoningsrecht met betrekking tot het tiendagenstuk en de bijlagen, omdat deze gegevens verkregen zijn in het kader van zijn vertrouwelijke communicatie met cliënten. Hij verzoekt op grond van artikel 98 lid 4 jo. artikel 552a Sv om verwijdering van deze gegevens uit het strafdossier.
Middel
Ontvankelijkheid van het beklag
Volgens klager is zijn beklag ontvankelijk, ook al is het stuk niet in beslag genomen of gevorderd, omdat het gaat om geprivilegieerde gegevens waarop zijn verschoningsrecht rust. Hij betoogt dat artikel 552a Sv voldoende grondslag biedt om beklag te doen tegen het gebruik van dergelijke stukken.Beperking en reikwijdte van het verschoningsrecht
Daarnaast voert de klager aan dat het feit dat hij het tiendagenstuk heeft ingebracht in een fiscale procedure niet betekent dat hij zijn verschoningsrecht heeft prijsgegeven voor de strafrechtelijke procedure. Hij beroept zich onder meer op het Boeing-arrest van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2021:751), waarin is geoordeeld dat stukken die een advocaat in een procedure met een wederpartij inbrengt, hun vertrouwelijk karakter behouden.
Beoordeling Hoge Raad
Ad 1 – Ontvankelijkheid van het beklag
De Hoge Raad oordeelt dat het beklag niet-ontvankelijk is. Uit de feiten blijkt dat er geen sprake is van inbeslagneming in de zin van artikel 134 Sv, noch van een vordering als bedoeld in artikel 126nd Sv. De gegevens zijn door de Belastingdienst rechtmatig verstrekt aan de FIOD en het openbaar ministerie op basis van artikel 43c van de Uitvoeringsregeling AWR. Een dergelijke verstrekking kwalificeert niet als inbeslagneming en vereist ook geen vordering als bedoeld in het Wetboek van Strafvordering.
Daarmee ontbreekt een grondslag voor het beklag zoals bedoeld in artikel 552a Sv, dat slechts ziet op gevallen waarin het beklag zich richt tegen inbeslaggenomen voorwerpen of gegevens die onder dwang zijn verkregen. Evenmin biedt artikel 552a Sv ruimte voor een beklag dat strekt tot verwijdering van gegevens uit processtukken. De rechtbank had het beklag van de advocaat daarom in zijn geheel niet-ontvankelijk moeten verklaren. De Hoge Raad doet wat de rechtbank had behoren te doen en verklaart het beklag alsnog niet-ontvankelijk, ook voor zover het ziet op het tiendagenstuk.
Ad 2 – reikwijdte en bescherming van het verschoningsrecht (ten overvloede)
De Hoge Raad maakt ten overvloede enkele principiële opmerkingen over het verschoningsrecht van advocaten. Het verschoningsrecht ziet op vertrouwelijke informatie die in de normale uitoefening van het beroep is verkregen. Dit betreft gegevens die cliënten in vertrouwen aan hun advocaat hebben toevertrouwd en die een vertrouwelijk karakter dragen.
Het inbrengen van geprivilegieerde stukken in een procedure bij een bestuursrechter, zoals een belastinggeschil, betekent niet automatisch dat het verschoningsrecht wordt prijsgegeven ten aanzien van die gegevens in een strafrechtelijke context. Het vertrouwelijke karakter van de informatie blijft in beginsel behouden, tenzij de gegevens via de procedure openbaar zijn geworden.
De belastingrechter beslist zelfstandig welke gegevens hij opneemt in zijn uitspraak. Indien dat leidt tot openbaarmaking, komt het vertrouwelijke karakter te vervallen. Voor die openbaar geworden gegevens geldt dan niet langer het verschoningsrecht. De advocaat kan in dat geval dus geen beroep meer doen op het geheimhoudingsrecht.
De Hoge Raad wijst erop dat de bevoegdheid van de inspecteur van de Belastingdienst om gegevens te verstrekken aan opsporingsautoriteiten (zoals geregeld in artikel 43c Uitvoeringsregeling AWR) geen afbreuk doet aan het verschoningsrecht. Integendeel: wanneer er een redelijk vermoeden bestaat dat gegevens onder het verschoningsrecht vallen, dienen de Belastingdienst, FIOD en het openbaar ministerie maatregelen te treffen ter bescherming van dat recht. Dit houdt onder meer in dat de officier van justitie voorafgaand aan gegevensverstrekking een vordering moet doen aan de rechter-commissaris om een selectie te maken tussen geprivilegieerde en niet-geprivilegieerde gegevens.
De rechter-commissaris moet hierbij het standpunt van de advocaat als verschoningsgerechtigde betrekken. Als dat niet mogelijk is, dient in beginsel het oordeel van een gezaghebbend lid van de beroepsgroep (zoals de deken van de Orde van Advocaten) te worden ingewonnen. Wordt deze zorgvuldigheid niet betracht en worden geprivilegieerde gegevens toch aan opsporingsautoriteiten verstrekt, dan kan dat in een strafzaak gevolgen hebben. In dat geval kan de verdediging aanvoeren dat het gebruik van deze gegevens in strijd is met het recht op een eerlijk proces en het verschoningsrecht van de advocaat. Een dergelijk verweer moet worden beoordeeld aan de hand van artikel 359a Sv, dat ziet op de gevolgen van vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek. De strafrechter zal dan moeten oordelen of het bewijsmateriaal uitgesloten moet worden, bijvoorbeeld omdat het is verkregen in strijd met een fundamenteel recht.
Afsluiting
De Hoge Raad vernietigt de beschikking van de rechtbank voor zover deze betrekking heeft op het tiendagenstuk, maar niet omdat het beklag gegrond zou zijn. Integendeel, de Hoge Raad verklaart het beklag alsnog niet-ontvankelijk. De rechtbank had dit reeds moeten doen, nu er geen sprake was van inbeslagneming of een situatie die daarmee gelijkgesteld moet worden.
Daarnaast bevestigt de Hoge Raad dat het verschoningsrecht in beginsel blijft bestaan, ook wanneer een advocaat vertrouwelijke stukken inbrengt in een fiscale procedure. Dit recht vervalt pas als die gegevens door publicatie in een rechterlijke uitspraak openbaar zijn geworden. Tegelijkertijd benadrukt de Hoge Raad dat de overheid zorgvuldig moet omgaan met mogelijke geprivilegieerde gegevens. Bij twijfel moet de rechter-commissaris worden ingeschakeld om te bepalen of het verschoningsrecht van toepassing is, en dient het standpunt van de advocaat te worden ingewonnen.
Lees hier de volledige uitspraak.