Vrijspraak van schenden administratieplicht en opzettelijk onttrekken van voorraden van de rechtspersoon aan het pandrecht

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 6 juni 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:4980

Wat betreft het onder 1 subsidiair tenlastegelegde stelt het hof allereerst vast dat niet anders is gebleken dan dat bedrijf B.V. op deugdelijke wijze administratie heeft gevoerd en dat de administratie bij bedrijf B.V. op de locatie locatie/adres in pleegplaats aanvankelijk zowel digitaal als fysiek aanwezig was. Op 5 juni 2013 is geconstateerd dat zowel de computer met de digitale administratie als de fysieke administratie niet meer in dat pand aanwezig waren.

Het hof is van oordeel dat op grond van de processtukken en het verhandelde ter terechtzitting rekening moet worden gehouden met de niet onwaarschijnlijke mogelijkheid dat, zoals verdachte heeft gesteld, de computer met de digitale administratie en de fysieke administratie door een ander dan verdachte of medeverdachte zijn weggenomen. Het dossier bevat aanwijzingen dat anderen dan verdachte, medeverdachte of hun personeel zonder hun goedkeuring en zonder hun medeweten het terrein van bedrijf B.V. op het adres locatie/adres hebben betreden, terwijl niet is gebleken dat verdachte of medeverdachte hiervan een verwijt kan worden gemaakt in die zin dat zij niet de juiste beveiligingsmaatregelen zouden hebben genomen. Het hof komt in dat licht bezien tot de conclusie dat het dossier onvoldoende basis biedt voor het oordeel dat verdachte kan worden verweten onzorgvuldig te hebben gehandeld zoals onder 1 subsidiair is bedoeld. Het hof spreekt verdachte daarom ook vrij van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde.

Wat betreft het onder 4 eerste en tweede alternatief tenlastegelegde overweegt het hof als volgt. Bij appelschriftuur van 10 mei 2023 heeft de verdediging de Algemene voorwaarden voor verpanding van de Rabobank 2008 overgelegd, waaronder hoofdstuk 3 onder A lid 4 sub a, b, c en d.

Gelet op deze bepalingen uit de algemene voorwaarden voor verpanding, gold voor de verpanding van de voorraden aan de Rabobank dat bedrijf B.V. ondanks het daarop ten behoeve van de Rabobank gevestigde pandrecht tot de voorraad behorende zaken mocht verkopen, voor zover dit voor een goede bedrijfsvoering nodig was.

Wat betreft de verkoop eind maart 2013 van (een deel van) de voorraad van bedrijf B.V. aan een persoon genaamd persoon – een vaste afnemer van bedrijf B.V. in geboorteland – heeft verdachte verklaard dat de met deze verkoop samenhangende vordering op persoon door persoon is betaald door middel van verrekening van die vordering met een eerder door persoon verstrekte opeisbare geldlening. Verdachte heeft verklaard dat persoon vanuit geboorteland omstreeks 2010 een geldlening van € 150.000,- heeft verstrekt, dat deze geldlening in gedeelten contant is verstrekt en dat de ter beschikking gestelde bedragen zijn gestort op de bankrekening van bedrijf B.V. bij de Rabobank.

Niet is gebleken dat de verkoop eind maart 2013 van (een deel van) de voorraad aan persoon moet worden beschouwd als een transactie die niet in overeenstemming was met de goede bedrijfsvoering van bedrijf B.V. Ook omdat de processtukken geen andersluidende informatie inhouden, is aannemelijk geworden dat zoals verdachte heeft verklaard persoon voor de verkoop van tot de voorraad behorende zaken betaalde via verrekening met een door hem verstrekte lening en dat de geldbedragen van deze lening eerder op de bankrekening van bedrijf B.V. bij de Rabobank waren gestort.

Onder deze omstandigheden kan naar het oordeel van het hof niet worden gezegd dat met de verkoop eind maart 2013 van tot de voorraad behorende zaken van bedrijf B.V. aan persoon sprake is geweest van het onttrekken van deze zaken aan het ten behoeve van de Rabobank gevestigde pandrecht. Het hof spreekt verdachte daarom vrij van het onder 4 eerste en tweede alternatief tenlastegelegde.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^