Was het FP gerechtigd de (verdachte) gemeente te dagvaarden voor de (concentratie)rechtbank Rotterdam?

Gerechtshof Den Haag 9 augustus 2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:698

In deze zaak bestaat ten aanzien van de rechtspersoon de verdenking van overtreding van de Wet bodembescherming, door het exploiteren van voetbalvelden met potentieel vervuilend rubbergranulaat zonder voldoende maatregelen tegen bodemverontreiniging. De Rechtbank Rotterdam had zich eerder onbevoegd verklaard om over de zaak te oordelen. Het hof oordeelt anders, namelijk dat de rechtbank Rotterdam wel bevoegd was, omdat de zaak onderdeel is van een breder onderzoek naar vervuiling van kunstgrasvelden door rubbergranulaat, geleid door het Functioneel Parket. Dit onderzoek vereist specifieke deskundigheid en valt onder de aanvullende bevoegdheidscriteria van het Besluit van 2013. Het hof vernietigt daarom het eerdere vonnis en verwijst de zaak terug naar de Rechtbank Rotterdam voor verdere behandeling, aangezien de rechtbank ten onrechte onbevoegd is verklaard.

Achtergrond

De rechtspersoon wordt ervan verdacht dat zij in 2020 opzettelijk artikel 13 van de Wet bodembescherming (oud) heeft overtreden. Dit wegens het exploiteren van een aantal voetbalvelden met daarop het zogenoemd -in potentie vervuilende- rubbergranulaat. Zij zou daarbij niet de nodige maatregelen hebben getroffen om (mogelijke) bodemverontreiniging te voorkomen.

De verdachte is vervolgens dienovereenkomstig gedagvaard bij de meervoudige economische strafkamer van de rechtbank Rotterdam.

Ter terechtzitting van 30 mei 2023 heeft de raadsman in deze de (relatieve) onbevoegdheid van de rechtbank Rotterdam bepleit. De rechtbank Rotterdam heeft dat verweer gehonoreerd. Bij vonnis van 30 mei 2023 heeft de rechtbank Rotterdam zich onbevoegd verklaard kennis te nemen van dit tenlastegelegde feit.

Tegen dit vonnis heeft de officier van justitie hoger beroep ingesteld.

Uitgangspunten van de relatieve bevoegdheid

De regels van de relatieve bevoegdheid zijn neergelegd in artikel 2 van het Wetboek van strafvordering (Sv). Uitgangspunt daarbij is dat de rechtbank waar een zaak wordt aangebracht een duidelijke (territoriale) binding moet hebben met het feit waarvoor is gedagvaard. Dan gaat het bijvoorbeeld om het rechtsgebied waar het feit is begaan of de woonplaats van de verdachte. In dit geval wordt het rechtsgebied waar het feit zou zijn begaan en tevens dat waar de verdachte is gevestigd bestreken door de rechtbank Overijssel.

Er is echter een belangrijke uitzondering op de hoofdregels van de relatieve bevoegdheid. Het gaat dan om het bepaalde in de laatste volzin van artikel 2 lid 1 Sv. Voor zover hier van belang, is - onder meer - de rechtbank Rotterdam bevoegd ten aanzien van bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen feiten waarvan met de vervolging is belast de officier van justitie bij het functioneel parket. De rechtbank Rotterdam geldt dan als een zogenaamde concentratierechtbank. De verdachte is aldaar door de officier van justitie van het functioneel parket gedagvaard.

Het geschil

De raadsman heeft betoogd dat genoemde uitzondering op de hoofdregels van de relatieve bevoegdheid op deze strafzaak niet van toepassing is. Hij wijst daarbij op de specifieke kenmerken van deze strafzaak. Het gaat om een betrekkelijk eenvoudig en kleinschalig milieudelict, waarvan kennelijk - ook volgens het openbaar ministerie -de ernst meevalt: de officier van justitie van het functioneel parket heeft aan de verdachte ter afdoening ervan een strafbeschikking van € 5.000,-- aangeboden. Dat maakt dat de rechtbank Rotterdam in dit geval niet kan gelden als een concentratierechtbank, en daarom onbevoegd is kennis te nemen van deze strafzaak.

Het Besluit

De raadsman baseert zijn standpunt op het “Besluit van 6 mei 2013, houdende regels ten aanzien van het landelijk parket en het functioneel parket, alsmede ten aanzien van het mandateren van bevoegdheden van de officier van justitie” (hierna: het Besluit)1. Het Besluit is de algemene maatregel van bestuur als bedoeld in en gebaseerd op de laatste volzin van artikel 2 lid 1 Sv. Het formuleert onder meer criteria voor welke misdrijven met de vervolging waarvan het functioneel parket is belast aanvullende concentratie van rechtsmacht is aangewezen.

In deze strafzaak is artikel 2 van het Besluit van belang:

“De officier van justitie bij het functioneel parket is belast met de vervolging van de hierna te noemen misdrijven, voor zover deze, gezien hun ernst en frequentie dan wel het georganiseerde verband waarin deze worden gepleegd, een ernstige inbreuk op de rechtsorde maken en voor de bestrijding ervan een hoge mate van deskundigheid noodzakelijk is:

a. (…)

b. milieudelicten”.

Deze strafzaak betreft een milieudelict, tenlastegelegd als een misdrijf. In zoverre is de officier van justitie bij het functioneel parket (hierna ook: het FP) bevoegd tot de vervolging ervan.

Om door het FP bij een van de vier concentratierechtbanken aangebracht te kunnen worden, moet dit milieudelict vervolgens, zo kan uit artikel 2 van het Besluit worden afgeleid, aan drie aanvullende cumulatieve voorwaarden voldoen. Dan gaat het - voor zover hier van belang - om de ernst en de frequentie ervan, de ernstige erdoor veroorzaakte inbreuk op de rechtsorde en de noodzaak van een hoge mate van deskundigheid (lees: bij de concentratierechtbanken) ter bestrijding ervan.

Met de raadsman is het hof van oordeel dat de specifieke kenmerken van deze strafzaak niet zonder meer aansluiten bij de drie genoemde cumulatieve voorwaarden. Die gedachtegang volgende zou dat betekenen dat de rechtbank Rotterdam inderdaad niet bevoegd was kennis te nemen van het tenlastegelegde.

Deze wijze van redeneren acht het hof in deze strafzaak echter niet juist.

Ten onrechte wordt namelijk door de raadsman als vertrekpunt bij de beoordeling gekozen voor uitsluitend de merites van deze individuele strafzaak, alsof deze op zichzelf zou staan. In werkelijkheid is deze strafzaak voortgekomen uit een groter geheel. En duiding van die context moet doorslaggevend zijn bij het antwoord op de vraag of aan de criteria voor aanvullende concentratie van rechtsmacht is voldaan.

De context (het grotere geheel)

Na een daartoe strekkende aangifte door de milieuorganisatie organisatie is door het functioneel parket een landelijk onderzoek ingesteld naar de vervuiling van gronden rondom kunstgrasvelden die waren ingestrooid met zogenaamde rubbergranulaatkorrels (hierna: de korrels). Dit onderzoek stond onder leiding van een officier van justitie bij het functioneel parket. In zijn opdracht heeft het specialistische Team Milieu van de politie Eenheid Den Haag dat onderzoek uitgevoerd, onder de naam “Viool”. De onderzoeksresultaten hebben geleid tot de vervolging, door het FP, van een aantal rechtspersonen, waaronder ook de verdachte. Er waren aanwijzingen dat op grote schaal bodemvervuiling werd veroorzaakt door de korrels en -mits juist gebleken- maakte dat een ernstige inbreuk op de rechtsorde. Het beoordelen en berechten van milieumisdrijven in zijn algemeenheid, maar ten aanzien van onderzoek “Viool” in het bijzonder, vergt een hoge mate van deskundigheid van rechters. Er was immers sprake van een betrekkelijk nieuw -in potentie- milieuvervuilend fenomeen.

Gelet op de hiervoor weergegeven context voldoet de zaak tegen de verdachte naar het oordeel van het hof aan de in artikel 2 van het Besluit vermelde de criteria voor aanvullende concentratie van rechtsmacht.

Conclusies

Al het bovenstaande leidt tot het oordeel dat de officier van justitie bij het functioneel parket gerechtigd was de verdachte te dagvaarden voor de (concentratie)rechtbank Rotterdam. En die rechtbank was vervolgens bevoegd kennis te nemen van het tenlastegelegde.

Dat maakt dat het andersluidende vonnis waarvan beroep moet en zal worden vernietigd.

De rechtbank heeft niet beslist op de hoofdzaak. Het hof zou ingevolgde artikel 423 lid 2 Sv de zaak nu zelf af kunnen doen. De raadsman heeft echter - op grond van diezelfde bepaling - verlangd dat als het hof het vonnis zou vernietigen, terugwijzing naar de rechtbank moet volgen.

Het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep en wijst de zaak terug naar de economische meervoudige kamer van de rechtbank Rotterdam, teneinde met inachtneming van dit arrest recht te doen.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^