Zakenrekening gebruikt voor witwassen na internationale oplichtingsconstructie
/Gerechtshof Amsterdam 14 april 2025, ECLI:NL:GHAMS:2025:973
Deze zaak draait om een internationale oplichtingszaak waarbij een natuurlijk persoon, geboren in 1985, betrokken raakt bij het witwassen van een geldbedrag van 85.000 euro. De verdachte handelt in deze periode onder de naam van een eenmanszaak die zich volgens eigen zeggen bezighoudt met de export van voertuigen en machines vanuit Europa naar Afrika, in het bijzonder Nigeria. Hij heeft een zakelijke bankrekening op naam van deze onderneming.
Op 28 juni 2017 ontvangt de verdachte op zijn zakelijke bankrekening een bedrag van 85.000,05 euro, in twee afzonderlijke overboekingen van respectievelijk 50.000 euro en 35.000,05 euro. De afzender van deze overboekingen is een houtbewerkingsbedrijf uit Griekenland, aangeduid als bedrijf 1. De stortingen vinden plaats nadat bedrijf 1 e-mails heeft ontvangen die afkomstig lijken te zijn van een zakenpartner, bedrijf 2. In deze e-mails wordt verzocht om het resterende bedrag van een openstaande transactie over te maken naar een nieuw rekeningnummer, dat van de verdachte. Later blijkt dat deze e-mails afkomstig zijn van onbekend gebleven personen die zich valselijk voordoen als medewerkers van bedrijf 2, hetgeen duidt op een klassieke vorm van 'business email compromise' – een digitale oplichtingsconstructie waarbij bedrijven worden misleid om betalingen te doen naar frauduleuze rekeningen.
Bedrijf 1 gaat op basis van het valse betalingsverzoek over tot het overmaken van het geld naar de bankrekening van de verdachte. De verdachte beschikt vervolgens over dit bedrag en neemt binnen enkele dagen in totaal 72.000 euro daarvan contant op, verdeeld over drie transacties. Later stelt hij dat het geld afkomstig is van een Nigeriaanse klant voor wie hij voertuigen en een koelkast zou hebben aangekocht en naar Afrika heeft laten verschepen.
Het gerechtshof acht deze verklaring ongeloofwaardig, mede omdat de verdachte geen documentatie kan overleggen over deze transactie. Bovendien blijkt uit de rekeninginformatie duidelijk dat de storting afkomstig is van een Griekse onderneming, terwijl de verdachte verklaart zaken te doen met een klant uit Nigeria. Ook is het gestorte bedrag opvallend hoog in vergelijking met eerdere stortingen op de zakelijke rekening van de verdachte.
Het gaat in deze zaak dus om een verdachte die niet zelf betrokken is bij de oplichting, maar wiens bankrekening wordt gebruikt als kanaal om crimineel verkregen geld uit het zicht van de rechtmatige eigenaar te onttrekken. Daarmee vervult hij een essentiële rol in de witwasconstructie, die volgt op een voorafgaande digitale oplichting waarbij een derde partij — in dit geval bedrijf 1 — ernstig financieel wordt benadeeld.
De tenlastelegging
De verdachte wordt verweten dat hij betrokken is bij oplichting (primair en subsidiair) dan wel schuldwitwassen (meer subsidiair) of gewoon witwassen (meest subsidiair). Hij zou zijn zakelijke bankrekening beschikbaar hebben gesteld voor het ontvangen van een geldbedrag van 85.000 euro dat afkomstig is van oplichting.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal stelt zich op het standpunt dat het meer subsidiair tenlastegelegde schuldwitwassen wettig en overtuigend bewezen is. Gevorderd wordt dat de taakstraf uit eerste aanleg – 60 uur, deels voorwaardelijk – wordt gehandhaafd.
Standpunt van de verdediging
De verdediging voert primair aan dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is wegens het ne bis in idem-beginsel, omdat de Griekse rechter de zaak reeds heeft behandeld. Subsidiair wordt betoogd dat de verdachte niet wist en niet hoefde te vermoeden dat het bedrag van misdrijf afkomstig was. Als het hof wel tot een bewezenverklaring komt, wordt verzocht om een geheel voorwaardelijke straf vanwege het tijdsverloop, het ontbreken van recidivegevaar en de overschrijding van de redelijke termijn.
Oordeel van het gerechtshof
Het hof verwerpt het ne bis in idem-verweer, nu de Griekse strafzaak is gestaakt op formele gronden zonder inhoudelijke beoordeling. Van het primair en subsidiair tenlastegelegde wordt vrijgesproken wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. Het hof acht echter het meer subsidiair tenlastegelegde schuldwitwassen wel bewezen. De verdachte ontvangt op zijn zakelijke rekening een bedrag van 85.000 euro dat afkomstig blijkt van oplichting. Hij geeft hiervoor geen geloofwaardige verklaring en handelt atypisch door het bedrag grotendeels contant op te nemen. Gezien de hoogte van het bedrag en de herkomst ervan – zichtbaar op de rekeningafschriften – had de verdachte ten minste redelijkerwijs moeten vermoeden dat het geld uit misdrijf afkomstig was.
Bewezenverklaring
De verdachte heeft in de periode van 26 tot en met 30 juni 2017 een geldbedrag van 85.000 euro voorhanden gehad, terwijl hij redelijkerwijs moest vermoeden dat dit afkomstig was uit enig misdrijf.
Strafoplegging
Het hof acht een taakstraf van 100 uur passend, waarbij rekening wordt gehouden met de ernst van het feit en de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep met ruim twee jaar. Een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt niet opgelegd, mede omdat de verdachte zijn onderneming inmiddels heeft beëindigd en sindsdien niet opnieuw strafrechtelijk is veroordeeld.
Vordering benadeelde partij
De benadeelde partij, het houtbewerkingsbedrijf dat het geldbedrag heeft overgemaakt, vordert 85.000 euro schadevergoeding. De verdediging betoogt dat de vertegenwoordiger van het bedrijf daartoe niet bevoegd is en dat de schadevergoeding civielrechtelijk moet worden afgewikkeld. Het hof verwerpt deze verweren. Het stelt vast dat de schade rechtstreeks voortvloeit uit het witwassen en wijst de vordering volledig toe. De verdachte moet het bedrag aan de Staat betalen, ten behoeve van de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 28 juni 2017.
Lees hier de volledige uitspraak.