Wanneer is sprake van (voorwaardelijk) opzet op de valsheid van bankbiljetten?
/Parket bij de Hoge Raad 29 oktober 2019, ECLI:NL:PHR:2019:1085
Het middel betoogt dat voor een veroordeling op grond van art. 213 Sr opzettelijk valse bankbiljetten uitgeven uit de bewijsvoering moet volgen dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet had op de valsheid van het geld ten tijde van het uitgeven daarvan. Zowel ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde medeplegen van het uitgeven van vals geld als het onder 2 bewezenverklaarde uitgeven van vals geld blijkt niet dat de verdachte wist dat dit geld vals was, noch dat zij willens en wetens de aanmerkelijke kans dat het geld vals was, heeft aanvaard, aldus het middel.
Read More